|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 En JAHWEH zond naar . En hij kwam bij hem en hij zei tot hem: "Twee mannen waren in een stad. De een was rijk, de ander was berooid.
2 De rijke had kleinvee en grootvee, uitermate veel.
3 En de berooide had niets, behalve alleen een klein ooilam, dat hij kocht. En hij liet het in leven en het groeide bij hem op en bij zijn zonen. Het at samen van zijn stukje brood en het dronk uit zijn beker en het lag in zijn boezem. En het was voor hem als een dochter.
4 En er kwam een voetreiziger bij de rijke man. En hij zag er van af om van zijn kleinvee en van zijn grootvee te nemen om iets klaar te maken voor de reiziger die bij hem kwam. En hij nam het ooilam van de berooid zijnde man en hij bereidde het voor de man die bij hem kwam."
5 En de boosheid van tegen de man was uitermate heet en hij zei tot : "Zo waar JAHWEH leeft! De man die dit deed is een zoon van de dood!
6 En het ooilam zal hij viervoudig terugbetalen, aangezien hij deze zaak heeft gedaan en omdat hij geen deernis had."
7 En zei tot : "U bent die man! Zo zegt JAHWEH, Elohim van , Ik, Ik zalfde jou tot koning over en Ik, Ik redde jou van de hand van .
8 En Ik gaf aan jou het huis van jouw heer en de vrouwen van jouw heer in jouw boezem. En Ik gaf aan jou het huis van en van Juda. En indien dat te weinig is, voegde Ik voor jou dit en dat toe.
9 Wat is de reden dat jij het woord van JAHWEH veracht, het kwade doende in Mijn ogen? Jij sloeg , de Hethiet, neer met het zwaard en jij nam zijn vrouw voor jou tot vrouw. En jij doodde hem door het zwaard van de zonen van .
10 En nu, het zwaard zal zich van jouw huis niet terugtrekken, tot aan de aion, als gevolg van dat jij Mij verachtte. En jij nam de vrouw van , de Hethiet, om voor jou tot vrouw te zijn.
11 Zo zegt JAHWEH! Aanschouw!, Ik richt over jou kwaad op uit jouw huis, en Ik neem jouw vrouwen van voor jouw ogen en Ik geef ze aan jouw naaste; en hij ligt met jouw vrouwen voor de ogen van deze zon.
12 Want jij, jij deed het in het geheim en Ik doe deze zaak tegenover heel en tegenover de zon."
13 En zei tot : "Ik zondigde tegen JAHWEH." En zei tot
14 Alleen, omdat jij de vijanden van JAHWEH deed versmaden, ja versmaden door deze zaak, zal ook de zoon die aan jouw geboren is sterven, ja sterven."
15 En ging naar zijn huis en JAHWEH trof de jongen die de vrouw van voor baarde, en hij werd dodelijk ziek.
16 En zocht de Elohim aangaande de knaap. En vastte een vasten. En hij kwam en hij overnachtte en hij lag op de aarde.
17 En de oudsten van zijn huis stonden naast hem op, om hem te doen opstaan van de aarde. En hij wilde niet en hij had geen broodmaaltijd met hen.
18 En het gebeurde in de zevende dag dat de jongen stierf. En de dienaren van vreesden om hem te vertellen dat de jongen dood is, want zij zeiden: "Aanschouw!, toen de jongen nog leefde spraken wij met hem en hij luisterde niet naar onze stem. En hoe zullen wij tot hem zeggen: De jongen is dood! Dan doet hij kwaad!"
19 En zag dat zijn dienaren onder elkaar fluisterden en begrijpt dat de jongen dood is. En zei tot zijn dienaren: "Is de jongen dood?" En zij zeiden: "Hij is dood."
20 En stond op van de aarde en hij baadde en hij smeerde zich in met zalfolie en hij verwisselde zijn kledingstukken. En hij kwam het huis van JAHWEH binnen en hij wierp zichzelf neer in aanbidding. En hij kwam naar zijn huis en hij vroeg en zij plaatsten brood voor hem en hij at.
21 En zijn dienaren zeiden tot hem: "Wat is deze zaak die u deed? Toen de jongen leefde vastte u en huilde u in zake hem, en nu de jongen dood is staat u op en eet u brood."
22 En hij zei: "Toen de jongen in leven was vastte ik en huilde ik, want ik zei: Wie weet zal JAHWEH mij genadig zijn en zal de jongen leven.
23 Maar nu hij dood is, waarom zal ik vasten? Kan ik hem weer terugbrengen? Ook al ga ik naar hem toe, hij zal niet tot mij terugkeren."
24 En troostte , zijn vrouw. En hij kwam tot haar en hij lag met haar. En zij baarde een zoon en zij noemt zijn naam . En JAHWEH heeft hem lief.
25 En Hij zond door de hand van , de profeet, en hij noemde zijn naam , omwille van JAHWEH.
26 En vocht tegen van de zonen van , en hij veroverde de stad van het koninkrijk.
27 En zond boodschappers naar en hij zei: "Ik vocht tegen . Ook veroverde ik de stad van het water.
28 En nu, verzamel de rest van het volk en leger je tegen de stad en verover haar, opdat niet ik, ik de stad verover en mijn naam over haar wordt uitgeroepen."
29 En verzamelde heel het volk en hij ging naar . En hij vocht tegen haar en hij veroverde haar.
30 En hij nam de kroon van hun koning van zijn hoofd en het gewicht er van was een goud en kostbare stenen, en hij was op het hoofd van . En de buit van de stad die hij deed uitgaan was uitermate veel.
31 En het volk dat in haar was deed hij uitgaan. En hij zette ze aan de zaag en aan de dorsers van het ijzer en aan de afhouwinstrumenten van ijzer, en hij deed hen passeren in het koninklijke huis. En zo deed hij met alle steden van de zonen van . En , en heel het volk, keerde terug naar .
Terug naar de indexpagina
Naar 2Samuël 13
|
|