|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 En passeerde een klein beetje van de top af en aanschouw!, , een knaap van , kwam om hem te ontmoeten, en een span gezadelde ezels en op hen tweehonderd broden en honderd rozijnentrossen en honderd zomervruchten en een kruik wijn.
2 En de koning zei tot : "Wat moet jij met deze?" En zei: "De ezels zijn voor het huis van de koning, om op te rijden, en het brood en de zomervruchten zijn voor het eten van de knapen, en de wijn is voor het drinken van die flauwvallen in de wildernis."
3 En de koning zei: "En waar is de zoon van jouw heer?" En zei tot de koning: "Aanschouw!, hij zit in , want hij zei: Vandaag zal het huis van Israël aan mij het koningschap van mijn vader doen terugkeren."
4 En de koning zei tot : "Aanschouw!, alles wat heeft is voor jou." En zei: "Ik buig mij neer, ik vind genade in uw ogen, mijn heer de koning."
5 En koning kwam tot aan , en aanschouw!, van daar gaat een man uit van de familie van het huis van , en zijn naam was , zoon van , uitgaande en een vloek uitsprekend terwijl hij ging.
6 En hij bekogelde met stenen, en alle dienaren van koning en heel het volk en al de machtige mannen aan zijn rechterzijde en aan zijn linkerzijde.
7 En zo zei tijdens zijn vloek uitspreken: "Ga uit, ga uit, man van de bloedschuld en man van de ontaardheid!
8 JAHWEH doet op jou heel de bloedschuld van het huis van terugkeren, over wie jij regeert in zijn plaats. En JAHWEH geeft het koningschap in de hand van , jouw zoon. En aanschouw, jij bent in jouw kwaad, want jij bent een man van bloedschuld."
9 En , zoon van , zei tot de koning: "Waarom zal deze dode hond een vloek uitspreken, mijn heer, de koning? Alstublieft, ik zal oversteken en ik zal zijn hoofd van hem wegnemen."
10 En de koning zei: "Wat is er tussen mij en jullie, zonen van ? Want zo spreekt hij een vloek uit. En JAHWEH zei tot hem: Vervloek . En wie zal zeggen: Waarom doet U zo?"
11 En zei tot en tot al zijn dienaren: "Aanschouw!, mijn zoon, die uitging uit mijn inwendige delen, zoekt mijn ziel en des te meer nu de zoon van de . Laat hem met rust! En laat hem een vloek uitspreken, want JAHWEH zei het tot hem.
12 Misschien zal JAHWEH zien naar mijn verdorvenheid en doet JAHWEH deze dag goedheid tot mij terugkeren, in plaats van zijn vloekuitspreking."
13 En en zijn mannen gingen op de weg en ging naar de hoekige zijde van de berg, gaande tot op dezelfde hoogte met hem. En hij sprak een vloek uit en hij kogelt met stenen tot op dezelfde hoogte met hem en hij werpt losse aarde naar de grond.
14 En de koning kwam, en heel het volk dat met hem was was flauw van de dorst. En men verfriste zich daar.
15 En en heel het volk, mannen van Israël, kwamen binnen. En was bij hem.
16 En het gebeurde als , de Arkiet, vertrouweling van , bij kwam, dat tot zei: "De koning leve! De koning leve!"
17 En zei tot : "Is dit de getrouwheid van jou met jouw naaste? Waarom ging jij niet met jouw naaste?"
18 En zei tot : "Nee, want wie JAHWEH koos en dit volk en alle mannen van , bij hem zal ik zijn en met hem zal ik zitten.
19 En ten tweede: voor wie zal ik dienen? Is het niet voor het aangezicht van zijn zoon? Zoals ik diende voor het aangezicht van uw vader, zo ben ik voor uw aangezicht."
20 En zei tot : "Verleent jullie raadgeving. Wat zullen wij doen?"
21 En zei tot : "Kom tot de bijvrouwen van uw vader, die hij achterliet om het huis te bewaken. En heel hoorde dat u uzelf stinkend maakte bij uw vader, en alle handen die met u zijn worden versterkt."
22 En zij spanden voor de tent op het dak en kwam voor de ogen van heel tot de bijvrouwen van zijn vader.
23 En de raadgeving van die hij gaf in deze dagen was als een man die naar een woord van de Elohim vraagt. Zo was elke raadgeving van zowel voor als ook voor .
Terug naar de indexpagina
Naar 2Samuël 17
|
|