|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 En aan wordt verteld: "Aanschouw!, de koning huilt en hij rouwt over ."
2 En de overwinning was in die dag voor heel het volk tot rouw, want het volk hoorde het in die dag, zeggend: "De koning is bedroefd over zijn zoon."
3 En het volk gedroeg zich die dag steels bij het binnenkomen in de stad, zoals het volk zich steels gedroeg, die rood van schaamte gemaakt werden bij hun vluchten in de strijd.
4 En de koning verhulde zijn aangezicht en de koning schreeuwde het uit met een grote stem: "Mijn zoon . , mijn zoon, mijn zoon."
5 En kwam bij de koning in het huis en hij zei: "U heeft vandaag de aangezichten van al uw dienaren beschaamd gemaakt, zij die vandaag uw ziel deden ontsnappen en de ziel van uw zonen en van uw dochters en de ziel van uw vrouwen en de ziel van uw bijvrouwen,
6 door uw haters lief te hebben en door die u liefhebben te haten, want u deelde vandaag mee dat er voor u geen oversten en dienaren zijn. Maar ik weet vandaag dat indien in leven zou zijn en wij allen vandaag dood, dat het dan recht is in uw ogen.
7 En nu, sta op en ga uit en spreek tot het hart van uw dienaren, want ik zweer bij JAHWEH dat, als u niet uit gaat, er vannacht een man bij u overnacht. En dat is slechter voor u dan al het kwaad dat over u kwam, vanaf uw jeugd tot nu."
8 En de koning stond op en hij zat in de poort. En aan heel het volk delen zij mee, zeggend: "Aanschouw!, de koning zit in de poort." En heel het volk komt voor het aangezicht van de koning. En vluchtte, ieder naar zijn tenten.
9 En het gebeurde: heel het volk beraadde zich onder alle stammen van , zeggend: "De koning redde ons uit de handpalm van onze vijanden en hij deed ons ontsnappen uit de handpalm van de Filistijnen, maar nu rende hij weg uit het land, weg van .
10 En , die wij over ons zalfden, stierf in de strijd. En nu, waarom houden jullie je stil om de koning te doen terugkeren?"
11 En de koning, , zond naar en naar , de priesters, zeggend: "Spreekt tot de oudsten van , zeggend: Waarom zullen jullie de laatsten zijn om de koning te doen terugkeren naar zijn huis? (want het woord van heel kwam tot de koning, tot zijn huis)
12 Mijn broeders, jullie zijn mijn been en jullie zijn mijn vlees. En waarom zijn jullie de laatsten om de koning te doen terugkeren?
13 En tot zeggen jullie: Ben jij niet mijn bot en ben jij niet mijn vlees? Zo zal Elohim met mij doen en zo zal Hij toevoegen, indien jij niet de overste van het leger bent, voor mijn aangezicht, alle dagen, in plaats van ."
14 En het hart van alle mannen van boog als één man af. En zij zonden naar de koning: "Keer terug, u en al uw dienaren!"
15 En de koning keerde terug en hij kwam tot aan de . En kwam in de buurt van , om de koning te ontmoeten, om de koning de te doen oversteken.
16 En , zoon van , zoon van de Jaminiet, die uit was, haastte zich en hij daalde af met de mannen van , om koning te ontmoeten.
17 En duizend mannen waren met hem van , en , knaap van het huis van , en vijftien van zijn zonen en zijn twintig dienaren met hem; en zij waren voorspoedig bij de , voor het aangezicht van de koning.
18 En het huis van de koning stak de doorwaadbare plaats over en om het goede te doen in zijn ogen. En , zoon van , viel voor het aangezicht van de koning bij zijn oversteken van de .
19 En hij zei tot de koning: "Het moet niet zo zijn dat mijn heer mij verdorvenheid aanrekent en het moet niet zo zijn dat u gedenkt hoe verdorven uw dienaar handelde in de dag waarin mijn heer, de koning, uitging van , de koning op zijn hart plaatsend.
20 Want uw dienaar weet dat ik zondigde. En aanschouw!, ik kwam vandaag, als eerste van heel het huis van , om af te dalen, om mijn heer, de koning, te ontmoeten."
21 En , zoon van , antwoordde en hij zei: "Zal in plaats van dit niet ter dood gebracht worden, want hij sprak een vloek uit over de gezalfde van JAHWEH."
22 En zei: "Wat is er met mij en met jullie, zonen van , dat jullie vandaag voor mij tot tegenstander zijn? Zal vandaag iemand in ter dood gebracht worden? Want weet ik niet dat ik vandaag koning ben over ?"
23 En de koning zei tot : "Jij zal niet sterven." En de koning zweerde het hem.
24 En , zoon van , daalde af om de koning te ontmoeten. En hij deed zijn voeten niet en hij deed zijn bovenlip niet en hij spoelde zijn kleren niet van die dag af dat de koning was weggegaan tot aan de dag dat hij in vrede kwam.
25 En het gebeurde dat hij in kwam om de koning te ontmoeten en de koning tot hem zei: "Waarom ging jij niet met mij mee, ?"
26 En hij zei: "Mijn heer, de koning, mijn dienaar bedroog mij, want uw dienaar zei: Ik zal voor mij de ezel zadelen en ik zal op haar rijden en ik zal met de koning gaan, want uw dienaar is verlamd.
27 En hij sprak kwaad tegen uw dienaar bij mijn heer, de koning. En mijn heer, de koning, was als een boodschapper van de Elohim. En doe het goede in uw ogen.
28 Want er was niemand van heel het huis van mijn vader, behalve alleen mannen van de dood voor mijn heer, de koning. En u stelde uw dienaar onder die eten van uw tafel. En wat is er voor mij aan rechtvaardigheid dan het verder uit te schreeuwen naar de koning?"
29 En de koning zei tot hem: "Waarom spreek jij nog jouw woorden? Ik zeg: Jij en , jullie delen het veld."
30 En zei tot de koning: "Hij zal alles nemen, nadat mijn heer, de koning, in vrede is gekomen tot zijn huis."
31 En , de Gileadiet, daalde af van . En hij stak met de koning de over, om hem over de weg te zenden.
32 En was uitermate oud, een zoon van tachtig jaren, en hij onderhield de koning tijdens zijn verblijf in , want hij was een uitermate groot man.
33 En de koning zei tot ; "Steek over met mij, dan onderhoud ik jou bij mij in ."
34 En zei tot de koning: "Hoeveel zijn de dagen van de jaren van mijn leven, dat ik met de koning op zal gaan naar ?
35 Ik ben vandaag een zoon van tachtig jaren. Zal ik weten tussen goed en kwaad? Of proeft uw dienaar wat ik eet en wat ik drink? Of hoor ik nog de stem van zangers en zangeressen? En waarom zal uw dienaar nog tot last worden voor mijn heer, de koning?
36 Ternauwernood zal uw dienaar met de koning de oversteken. En waarom vergeldt de koning mij met deze vergelding?
37 Alstublieft, uw dienaar zal terugkeren en ik zal sterven in mijn stad, bij het graf van mijn vader en mijn moeder. En aanschouw!, uw dienaar , hij zal met mijn heer, de koning, oversteken. Doe met hem wat goed is in uw ogen."
38 En de koning zei: " zal met mij oversteken en ik zal voor hem het goede in jouw ogen doen. En al wat jij van mij kiest, zal ik voor jou doen."
39 En heel het volk stak de over. En de koning stak over. En de koning kuste en hij zegende hem. En hij keerde terug naar zijn plaats.
40 En de koning stak over naar en stak met hem over; en heel het volk van deed de koning oversteken en ook de helft van het volk van .
41 En aanschouw!, alle mannen van kwamen bij de koning en zij zeiden tot de koning: "Om welke reden hebben onze broeders, de mannen van , u bestolen?" (want zij deden de koning en zijn huis de oversteken en alle mannen van met hem)
42 En alle mannen van antwoordden de mannen van : "Omdat de koning ons na is. En waarom is het dat jullie heet zijn vanwege deze zaak? Hebben wij gegeten, ja gegeten van de koning, of draagt hij iets voor ons?"
43 En de mannen van antwoordden een man van , zeggend: "Tien delen zijn er voor mij in de koning en bovendien in , ik meer dan jij. En om welke reden schat jij mij gering? Was mijn eerste woord niet om mijn koning te doen terugkeren?" En het woord van de mannen van was halsstarriger dan het woord van de man van .
Terug naar de indexpagina
Naar 2Samuël 20
|
|