|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 En deze zijn de laatste woorden van , het met nadruk zeggen van , zoon van , en het met nadruk zeggen van de machtige man. Hij werd allerhoogst opgericht, gezalfde van de Elohim van en de aangename van de melodieën van .
2 "De geest van JAHWEH sprak in mij en Zijn uitspraak was op mijn tong.
3 De Elohim van zei tot mij, Hij sprak, de Rots van : Die heerst over de mens is rechtvaardig. Hij heerst in de vrees van Elohim.
4 Hij gaat als het licht van de ochtend stralend op, een ochtendzon, geen dichte wolken. Door helderheid, door regen, komt er vegetatie vanaf de aarde.
5 Want is zo niet mijn huis met El? Want Hij plaatste een aionisch verbond met mij, gerangschikt zijnde in alles en bewaakt zijnde. Want heel mijn redding en elk verlangen is er dat Hij niet doet ontspruiten.
6 En de ontaarde? Als een doorn die wordt weggewaaid zijn zij allen, omdat zij niet in de hand genomen worden.
7 En de man die hen aanraakt, hij wordt gevuld met ijzer en hout van de speer. En in het vuur zullen zij, waar ze zitten, verbrand, ja verbrand worden."
8 Deze zijn de namen van de machtige mannen die tot behoorden: , de Cachmoniet. Hoofd van de drie is . Zijn hout sneuvelde in één keer achthonderd.
9 En na hem is , zoon van , zoon van , een van de drie machtige mannen bij , bij hun smaden onder de Filistijnen. Zij verzamelden zich daar voor de strijd, en de man van ging op.
10 Hij stond op en hij sloeg neer onder de Filistijnen, totdat zijn hand vermoeid werd en zijn hand kleefde aan het zwaard. En JAHWEH deed grote redding in die dag. En het volk keerde achter hem terug, echter om af te stropen.
11 En na hem kwam , zoon van , de Harariet. En de Filistijnen verzamelden zich in de buurt van . En er was daar een portie van het veld, vol met linzen. En het volk vluchtte weg van de aangezichten van de Filistijnen.
12 En hij stelde zich op in het midden van de portie land en hij redde het uit. En hij sloeg de Filistijnen neer. En JAHWEH deed een grote redding.
13 En drie van de dertig hoofden daalden af en zij kwamen bij de oogst, bij , naar de grot van . En de verwantschapsgroep van de Filistijnen was gelegerd in de vallei van .
14 En was toen in de bergvesting en het garnizoen van de Filistijnen was toen in .
15 En hunkerde en hij zei: "Wie zal mij water te drinken geven uit het waterreservoir van , dat in de poort is?"
16 En drie van de machtige mannen splijten hun weg in het legerkamp van de Filistijnen en zij putten water uit het waterreservoir van , dat in de poort is. En zij droegen het en zij brachten het bij . En hij wilde er niet van drinken, maar hij bracht er een drankoffer van aan JAHWEH.
17 En hij zei: "Het zij verre van mij, JAHWEH, om dit te doen. Is dit het bloed van de mannen die gaan met hun zielen?" En hij wilde er niet van drinken. Dit deden de drie van de machtige mannen.
18 En , broeder van , zoon van , hij was het hoofd van de drie, en hij zwiepte zijn speer over driehonderd gesneuvelden. En hij had een naam onder de drie.
19 Van de drie, was hij niet de roemrijke? En hij was voor hen tot overste, en hij kwam niet tot aan de drie.
20 En , zoon van (zoon van een dapper man, met veel verrichtingen, uit ), hij sloeg twee neer van van . En hij daalde af en hij sloeg de leeuw, midden in het waterreservoir, in de dag van de sneeuw.
21 En hij sloeg een Egyptische man neer, die een man van verschijning was. En in de hand van de Egyptenaar was een speer. En hij daalde naar hem af met een knuppel en hij griste de speer uit de hand van de Egyptenaar en hij doodde hem met zijn speer.
22 Deze dingen deed , zoon van , en voor hem was er een naam onder de drie machtige mannen.
23 Hoewel hij roemrijker was dan de dertig kwam hij niet tot de drie. En plaatste hem tot zijn gezinsbescherming.
24 , broeder van was onder de dertig, , zoon van , uit .
25 , de Charodiet, , de Charodiet;
26 , de Peletiet; , zoon van , de Tekoïet;
27 , de Anatotiet; , de Chusatiet;
28 , de Achoachiet; , de Netofatiet;
29 , zoon van , de Netofatiet; , zoon van , uit , van de zonen van ;
30 , de Piratoniet; , van de beken van ;
31 , de Arabatiet; , de Barchumiet;
32 , de Saälboniet, van de zonen van , ;
33 , de Harariet; , zoon van , de Harariet;
34 , zoon van , zoon van de Maächatiet; , zoon van , de Giloniet;
35 , de Karmeliet; , de Arbaïet;
36 , zoon van , uit ; , de Gadiet;
37 , de Ammoniet; , de Beërotiet, drager van de wapens van , zoon van ;
38 , de Jeteriet; , de Jeteriet;
39 , de Hethiet; allen bijeen zevenendertig.
Terug naar de indexpagina
Naar 2Samuël 24
|
|