|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 En had zeventig zonen in . En schreef brieven en hij zond ze naar , naar de oversten van , de oudsten, en naar de vertrouwelingen van , zeggend:
2 "En nu, als deze brief bij jullie komt en bij jullie zijn de zonen van uw heer, en bij jullie zijn de strijdwagen en de paarden, en een vestingstad, en het wapentuig,
3 en jullie zien de beste en de rechtschapenste van de zonen van jullie heer, dan plaatsen jullie hem op de troon van zijn vader en vecht voor het huis van jullie heer."
4 En zij vreesden uitermate, uitermate en zij zeiden: "Aanschouw!, de twee koningen, stonden zij niet voor zijn aangezicht? En hoe zullen wij staan, wij?"
5 En die over het huis was en die over de stad was en de oudsten en de vertrouwelingen zenden naar , zeggend: "Wij zijn uw dienaren en alles wat u tot ons zegt zullen wij doen. Wij zullen niemand koning maken. Doe het goede in uw ogen!"
6 En hij schreef aan hen een tweede brief, zeggend: "Indien jullie voor mij zijn en jullie luisteren naar mijn stem, neemt de hoofden van de mannen van jullie heer en komt naar mij toe, morgen om deze tijd, naar ." En de zonen van de koning waren zeventig mannen, met de groten van de stad die hen grootbrengen.
7 En het gebeurde als de brief bij hen kwam, dat zij de zonen van de koning namen en zij zeventig mannen afslachtten. En zij plaatsten hun hoofden in draagmanden en zij zonden ze naar hem, naar .
8 En de boodschapper kwam en hij vertelde hem, zeggend: "Zij brachten de hoofden van de zonen van de koning." En hij zei: "Plaatst hen in twee stapels bij het portaal van de poort, tot aan de ochtend."
9 En het gebeurde in de ochtend dat hij uitging en hij stond en hij zei tot heel het volk: "Jullie zijn rechtvaardigen. Aanschouw!, ik maakte een samenzwering tegen mijn heer en ik doodde hem. En wie sloeg al dezen neer?
10 Weet inderdaad dat niets van het woord van JAHWEH op de aarde zal vallen dat JAHWEH sprak over het huis van . En JAHWEH deed wat Hij sprak door de hand van Zijn dienaar ."
11 En sloeg allen neer die overgebleven waren van het huis van in en al zijn groten en zijn bekenden en zijn priesters, zodat hij van hem geen overlevende deed overblijven.
12 En hij stond op en hij kwam en hij ging naar . Hij was in van de schaapherders, op de weg.
13 En vond broeders van , koning van , en hij zei: "Wie zijn jullie?" En zij zeiden: "Wij zijn broeders van en wij, wij dalen af voor de vrede van de zonen van de koning en de zonen van de meesteres."
14 En hij zei: "Grijpt hen levend vast!" En zij grepen hen levend vast en zij slachtten hen af bij het waterreservoir van , twee en veertig mannen. En hij deed geen man van hen overblijven.
15 En hij ging van daar en hij vond , zoon van , om hem te ontmoeten. En hij zegende hem en hij zei tot hem: "Is uw hart recht, zoals mijn hart met uw hart is?" En zei: "Het is. Als het is, geef uw hand." En hij gaf zijn hand en hij deed hem opgaan bij hem, op de strijdwagen.
16 En hij zei: "Ga met mij en zie mijn ijver voor JAHWEH." En zij deden hem rijden in zijn strijdwagen.
17 En hij kwam in en hij sloeg allen neer die van overgebleven waren in , totdat hij het uitgeroeid had, naar het woord van JAHWEH, dat Hij sprak tot .
18 En riep heel het volk bijeen en hij zei tot hen: " diende de een klein beetje; zal hem veel dienen.
19 En nu, roept tot mij alle profeten van de , al zijn dienaren en al zijn priesters; het moet niet zo zijn dat iemand gemist wordt, want ik heb een groot slachtoffer van mij voor de . Iedereen die gemist wordt zal niet leven." En deed aan misleiding om zo die de dienen te doen omkomen.
20 En zei: "Heiligt een dag van vrijheidsbeperking voor de !" En zij riepen het uit.
21 En zond naar heel en zij komen, allen die de dienen en er bleef geen man achter die niet kwam. En zij komen binnen in het huis van de . En het huis van de is vol, van hoek tot hoek.
22 En hij zei tot wie over de garderobe gingen: "Doe de kleding uitgaan van allen die de dienen." En hij bracht hun kleding naar buiten.
23 En kwam, met , zoon van , in het huis van de en hij zei tot die de dienen: "Doorzoekt en ziet of er hier niemand van de dienaren van JAHWEH bij jullie is, behalve alleen die de dienen, alleen zij."
24 En zij kwamen om slachtoffers te brengen en opstijgoffers. En plaatste voor zich, buiten, tachtig mannen, en hij zei: "De man die laat ontsnappen van de mannen die ik in jullie handen breng - zijn ziel in plaats van zijn ziel."
25 En het gebeurde bij hun beëindigen van het doen van het opstijgoffer, dat tot de renners en tot de adjudanten zei: "Komt, slaat hen neer! Het moet niet zo zijn dat iemand uit gaat." En zij sloegen hen neer met de mond van het zwaard. En de renners en de kapiteins gooiden de lichamenuit, en zij gingen tot aan de stad van het huis van de .
26 En zij brachten de monumenten van het huis van de naar buiten en zij verbrandden ze.
27 En zij braken het monument van de af. En zij braken het huis van de af, en zij maakten het tot latrines, tot aan vandaag.
28 En roeide de uit in .
29 Maar van de zonden van , zoon van , die hij deed zondigen, trok zich niet terug, van de kalveren van goud die in waren en die in waren.
30 En JAHWEH zei tot : "Omdat jij dit goede deed, het rechtschapene in Mijn ogen, naar al wat in Mijn hart is heb jij gedaan met het huis van , zullen de zonen van de vierde generaties voor jou zitten op de troon van ."
31 En nam niet in acht om te gaan naar de wet van JAHWEH, Elohim van . Hij trok zich niet met heel zijn hart terug van de zonden van , die hij deed zondigen.
32 In die dagen begon JAHWEH weg te snijden uit , en sloeg hen neer in heel het grondgebied van ,
33 van de , de opgang van de zon, heel het land van , de Gadiet, en de Rubeniet, en de Manassiet, vanaf - dat is aan de wadi van - en en .
34 En de rest van de zaken van en alles wat hij deed en al zijn macht, zijn zij niet geschreven op de boekrol van de woorden van de dagen van de koningen van ?
35 En lag neer bij zijn vaders en zij begroeven hem in . En , zijn zoon, regeerde in zijn plaats.
36 En de dagen dat over koning was zijn acht en twintig jaren, in .
Terug naar de indexpagina
Naar 2 Koningen 11
|
|