|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 En , de profeet, riep tot één van de zonen van de profeten en hij zei tot hem: "Omgord je taille en neem een kruikje van deze olie in jouw hand en ga naar .
2 En als je daar komt, zie! daar is , zoon van , zoon van , en jij komt binnen. En jij doet hem opstaan te midden van zijn broeders en jij brengt hem naar de kamer in een kamer.
3 En jij neemt het kruikje van de olie en jij giet uit op zijn hoofd, en jij zegt: Zo zegt JAHWEH: Ik zalf u tot koning over . En jij opent de deur en jij vlucht en jij talmt niet."
4 En de knaap ging, de knaap van de profeet, naar .
5 En hij kwam en aanschouw!, de oversten van de strijdmacht zaten. En hij zei: "Er is een woord van mij voor u, de overste." En zei: "Aan wie van ons allen?" En hij zei: "Voor u, de overste."
6 En hij stond op en hij kwam het huis binnen. En hij goot de olie uit op zijn hoofd en hij zei tot hem: "Zo zegt JAHWEH, Elohim van : Ik zalf u tot koning over het volk van JAHWEH, over .
7 En u zal het huis van , uw heer, neerslaan en Ik zal het bloed van Mijn dienaren, de profeten, wreken en het bloed van alle dienaren van JAHWEH door de hand van .
8 En heel het huis van komt om. En Ik snij van allen af die urineren tegen de zijmuur en die in vrijheidsbeperking zijn en die verlaten zijn in .
9 En Ik geef het huis van zoals het huis van , zoon van , en zoals het huis van , zoon van .
10 En de honden zullen verslinden in de portie van en er is niemand die begraaft." En hij opende de deur en hij vluchtte.
11 En ging uit naar de dienaren van zijn heer en men zei tot hem: "Welzijn? Om welke reden kwam deze waanzinnige tot u?" En hij zei tot hen: "Jullie kennen de man en zijn aangelegenheid?"
12 En zij zeiden: "Niet waar! Vertel ons, alstublieft." En hij zei: "Dit en dat zei hij tot mij, zeggend: Zo zegt JAHWEH: Ik zalf u tot koning over ."
13 En zij haastten zich. En elk nam zijn mantel en zij plaatsten ze onder hem op de overloop van de trappen. En zij bliezen in de ramshoorn en zij zeiden: " is koning!"
14 En , zoon van , zoon van , maakte een samenzwering tegen . En bewaakte in , hij en heel , tegen het aangezicht van , koning van .
15 En , de koning, keerde terug om in genezen te worden van de slagen die de Arameeërs hem sloegen in zijn vechten met , koning van . En zei: "Indien het in jullie een ziel is moet het niet zo zijn dat een ontkomene uitgaat van de stad om het in te vertellen."
16 En reed en hij ging naar , want lag daar. En , koning van , daalde af om te zien.
17 En de uitkijk stond op de toren in en hij zag de samenscholing van bij zijn komst. En hij zei: "Ik zie een samenscholing!" En zei: "Neem een rijder en zendt om hen te ontmoeten, en men zal zeggen: Vrede?"
18 En een ruiter ging om hem te ontmoeten, en hij zei: "Zo zegt de koning: Vrede?" En zei: "Wat is er met jou en met vrede? Keer je om tot achter mij!" En de uitkijk vertelde, zeggend: "De boodschapper kwam tot aan hen en hij keerde niet terug."
19 En hij zond een tweede ruiter en hij kwam tot hen en hij zei: "Zo zegt de koning: Vrede!" En zei: "Wat is er met jou en met vrede? Keer je om tot achter mij!"
20 En de uitkijk vertelde, zeggend: "Hij kwam tot hen en hij keerde niet terug, en het voortjagen is als het voortjagen van , zoon van , want in waanzin drijft hij voort."
21 En zei: "Span in!" En men spande zijn strijdwagen in en , koning van , ging uit, en , koning van , elk in zijn strijdwagen. En zij gingen uit om te ontmoeten en zij vonden hem in de portie land van , de iet.
22 En het gebeurde als zag, dat hij zei: "Vrede, ?" En hij zei: "Welke vrede, zolang de ontuchtplegingen van , uw moeder, en haar bezweringen vele zijn?"
23 En keerde zijn handen om en hij vluchtte en hij zei tot : "Het is bedrog, !"
24 En vulde zijn hand met de boog en hij sloeg tussen zijn armen en de pijl ging uit vanuit zijn hart. En hij kromde zich in zijn strijdwagen.
25 En hij zei tot , zijn adjudant: "Hef op, gooi hem in de portie van het veld van , de iet, want gedenk!, ik en jij en de rijdende teams waren achter , zijn vader, en JAHWEH hief deze last op hem.
26 Indien ik niet het bloed van en het bloed van zijn zonen zag, gisteravond - de verzekering van JAHWEH - dan betaal ik aan jou terug met deze portie - de verzekering van JAHWEH. En nu, hef op en gooi hem in de portie, naar het woord van JAHWEH."
27 En , koning van , zag en hij vluchtte via de weg van . En achtervolgde hem en hij zei: "Slaat hem neer, ook hem, in de strijdwagen." Men sloeg hem in de opgang van , die bij was. En hij vluchtte naar en hij stierf daar.
28 En zijn dienaren vervoerden hem met de strijdwagen naar en zij begroeven hem in zijn graf, bij zijn vaders, in de stad van .
29 In het elfde jaar van , zoon van , werd koning over .
30 En kwam naar en hoorde het en zij plaatste kleurpoeder op haar ogen en zij maakte haar hoofd op en zij staarde door het raam.
31 En kwam in de poort en zij zei: "Was er vrede, , de doder van zijn heer?"
32 En hij hief zijn aangezicht op naar het raam en hij zei: "Wie is er met mij? Wie?" En twee of drie eunuchs staarden hem aan.
33 En hij zei: "Laat haar los!" En zij lieten haar los en iets van haar bloed spatte tegen de zijmuur en op de paarden. En men vertreedde haar.
34 En hij kwam binnen en hij at en hij dronk en hij zei: "Ziet, alstublieft, naar deze vervloekte vrouw en begraaft haar, want zij was een dochter van een koning."
35 En zij gaan om haar te begraven en zij vonden van haar niets dan alleen de schedel en de voeten en de handpalmen.
36 En zij keerden terug en zij vertelden het aan hem, en hij zei: "Het is het woord van JAHWEH dat Hij sprak door de hand van zijn dienaar , de Tisbiet, zeggend: In de portie van zullen de honden het vlees van verslinden.
37 En het karkas van was als mest op de oppervlakte van het veld van de portie van , opdat men niet zal zeggen: Dit is ."
Terug naar de indexpagina
Naar 2 Koningen 10
|
|