Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
2 Kronieken
Hoofdstuk 17

   
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)


1 Zijn zoon JosafatJosafat = JAH is rechter regeerde in zijn plaats en hij betoonde zich standvastig tegenover IsraëlIsraël = strijder van God. 41 En Josafat, zoon van Asa, werd koning over Juda in het vierde jaar van Achabr, koning van Israël.
42 Josafat was een zoon van vijf en dertig jaren toen hij koning werd. En hij regeerde vijf en twintig jaren in Jeruzalem. En de naam van zijn moeder is Azuba, dochter van Shilhi.
43 En hij gaat in heel de weg van zijn vader, Asa; hij week er niet van af, doende wat rechtschapen is in de ogen van JAHWEH. Maar de hoge plaatsen nam hij niet weg. Het volk brengt nog steeds offers en geuroffers op de hoge plaatsen.
44 En Josafat maakt vrede met de koning van Israël (SW)
[1Kon. 22:41-44]

2 En hij gaf een gewapende eenheid in in alle verdedigde steden van JudaJuda = lof en hij gaf garnizoenen in het land van JudaJuda = lof en in de steden van EfraïmEfraïm = dubbel vruchtbaar, die AsaAsa = genezer, zijn vader, veroverde.
3 En JAHWEH was met JosafatJosafat (lange vorm van Josafat) = JAH is rechter, want hij ging in de eerste wegen van DavidDavid = lieveling, zijn vader, en hij raadpleegde de BaälBaäl = heer s niet,
4 want hij zocht de Elohim van zijn vader ernstig en hij ging naar Zijn instructies en niet naar de daden van IsraëlIsraël = strijder van God.
5 En JAHWEH vestigde het koninkrijk door zijn hand. En heel JudaJuda = lof gaf een erkenningsgeschenk aan JosafatJosafat = JAH is rechter, en er was voor hem rijkdom en heerlijkheid in veelheid.
6 En zijn hart was verheven in de wegen van JAHWEH. En verder nam hij de hoge plaatsen en de Asjerapalen weg uit JudaJuda = lof.
7 En in het jaar drie van zijn regeren zond hij om zijn oversten, naar Ben-ChaïlBen-Chaïl = zoon van de kracht, dapper, naar ObadjaObadja = dienaar van Jah, naar ZecharjaZecharja = JAH gedenkt en naar NetanelNetanel = gegeven heeft God en naar MichajaMichaja = wie is als Jah?, om te onderwijzen in de steden van JudaJuda = lof.
8 En met hen waren de Levieten SemajaSemaja = gehoord heeft Jah en NetanjaNetanja = gegeven heeft Jah en ZebadjaZebadja = JAH schenkt en AsaëlAsaël = geschapen heeft God en SemiramotSemiramot = (de godin) Sammu is verheven en JonatanJonatan = JAH heeft gegeven en AdoniaAdonia = mijn Heer is Jah en TobiaTobia = goed is Jah en Tob-AdoniaTob-Adonia = goed is de Heer Jah, de Levieten. En met hen waren ElisamaElisama = God heeft gehoord en JoramJoram = JAH is verheven, de priesters.
9 En zij onderwezen in JudaJuda = lof en zij hadden de boekrol van de wet van JAHWEH bij zich, en zij gingen rond door alle steden van JudaJuda = lof en zij onderwezen het volk.
10 En het ontzag van JAHWEH kwam op alle koninkrijken van de landen die rondom JudaJuda = lof waren, en zij vochten niet met JosafatJosafat = JAH is rechter.
11 En van de Filistijnen bracht men een erkenningsgeschenk naar JosafatJosafat = JAH is rechter en een last zilver. Ook de Arabieren brachten hem kleinvee, zeven duizend en zeven honderd rammen, en zeven duizend en zeven honderd geitebokken.
12 En JosafatJosafat = JAH is rechter ging voort en werd zeer groot, en hij bouwde in JudaJuda = lof kastelen en voorraadsteden.
13 En er was voor hem veel werk in de steden van JudaJuda = lof. En hij had mannen van de oorlog, machtige mannen van dapperheid, in JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter.
14 En deze was de census voor het huis van hun vaders: voor JudaJuda = lof, oversten van duizenden, AdnaAdna = genoegen de overste, en met hem waren drie honderd duizend machtige mannen van dapperheid.
15 En op zijn hand was JochananJochanan = JAH is genadig, de overste, en bij hem waren twee honderd en tachtig duizend.
16 En op zijn hand was AmasjaAmasja = JAH draagt, zoon van ZichriZichri = mijn gedachtenis, die zichzelf vrijwillig gaf voor JAHWEH. En met hem waren twee honderd duizend machtige mannen van dapperheid.
17 En van BenjaminBenjamin = zoon van de rechterzijde - gelukskind de machtige man van dapperheid EljadaEljada = God kent, en bij hem die gewapend waren met boog en schild, twee honderd duizend.
18 En op zijn hand was JozabadJozabad = JAH is eed en bij hem waren honderd en tachtig duizend die uittrokken met het leger.
19 Dezen waren het die dienst verrichtten voor de koning, nog afgezien van die de koning gaf in de vestingsteden in heel JudaJuda = lof.

Terug naar de indexpagina
Naar 2 Kronieken 18
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.