|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 was een zoon van acht jaren toen hij koning werd en hij regeerde één en dertig jaren in .
2 En hij deed het rechte in de ogen van JAHWEH en hij ging in de wegen van , zijn vader, en hij trok zich niet terug, rechts en links.
3 En in het achtste jaar van zijn regeren, hij was nog een knaap, begon hij ernstig te zoeken naar de Elohim van , zijn vader, en in het twaalfde jaar begon hij met het reinigen van en van de hoge plaatsen en de Asjerapalen en de beeldsnijwerken en de gegoten beelden.
4 En zij braken voor zijn aangezicht de altaren van de Baäls af, en de wierookstandaarden, die boven deze zijn, hakte hij om. En de Asjerapalen en de beeldsnijwerken en de gegoten beelden verbrak hij en hij verpulverde ze en hij sprenkelde ze op de oppervlakte van de graven van hen die aan hen offerden.
5 En de botten van priesters verbrandde hij op hun altaren en hij reinigde en ,
6 en in de steden van en en , tot aan , in hun woeste plaatsen, rondom.
7 En hij brak de altaren af en de Asjerapalen, en de beeldsnijwerken sloeg hij kapot om ze te verpulveren. En alle wierookstandaarden hakte hij in stukken in heel het land van . En hij keerde terug naar .
8 En in het achttiende jaar van zijn regeren, na het reinigen van het land en het huis, zond hij , zoon van , en ,
overste van de stad, en , zoon van , de verslaglegger, om het huis van JAHWEH, zijn Elohim, te repareren.
9 En zij kwamen bij , de hogepriester, en ze gaven het zilver dat in het huis van Elohim werd gebracht, dat de Levieten verzamelden, de bewakers van de drempel, uit de hand van en en van heel het overblijfsel van en van heel en en van de inwoners van ,
10 en zij gaven het in de hand van die het werk doen, de supervisors in het huis van JAHWEH, en zij gaven het aan wie het werk doen, die het doen in het huis van JAHWEH, om de leemte te vullen en om het huis te repareren.
11 En zij gaven het aan de vakmannen en aan de bouwers om gehouwen stenen en hout te kopen voor de klemmen en voor het leggen van de dakspanten van de huizen die de koningen van ruïneerden.
12 En de mannen deden het werk in betrouwbaarheid en boven hen stonden supervisors - en , de Levieten van de zonen van , en en van de zonen van de Kehatieten - om te overzien (en alle Levieten, elke bedreven zijnde in de instrumenten van het lied),
13 en over de lastdragers en toezichthouders over elk die het werk doet, dienst na dienst. En van de Levieten waren er schrijvers en voormannen en poortwachters.
14 En bij hun uitbrengen van het zilver dat in het huis van JAHWEH gebracht werd, vond , de priester, een boekrol van de wet van JAHWEH, door de hand van .
15 En antwoordde en hij zei tot , de schrijver: "Ik vond de boekrol van de wet in het huis van JAHWEH!" En gaf de boekrol aan .
16 En bracht de boekrol naar de koning en verder bracht hij bericht aan de koning, zeggend: "Alles wat in de hand van uw dienaren werd gegeven doen zij."
17 En zij stortten het zilver uit dat werd gevonden in het huis van JAHWEH en zij gaven het in de hand van de supervisors en in de hand van die het werk deden.
18 En , de schrijver, vertelde aan de koning, zeggend: ", de priester, gaf mij een boekrol." En las er in voor het aangezicht van de koning.
19 En het gebeurde als de koning de woorden van de wet hoorde, dat hij zijn kleren scheurde.
20 En de koning gaf instructie en , zoon van , en , zoon van , en , de schrijver, en , dienaar van de koning, zeggend:
21 "Gaat, raadpleegt JAHWEH aangaande mij en aangaande het overblijfsel in en in over de woorden van de boekrol die werd gevonden, want groot was de woede van JAHWEH die over ons werd uitgestort, omdat onze vaders het woord van JAHWEH niet in acht namen, doende naar al wat is geschreven in deze boekrol."
22 En en die van de koning waren gingen naar , de profetes, vrouw van , zoon van , zoon van , de bewaker van de kledingstukken. En zij woonde in , in het tweede wijk, en zij spraken tot haar hierover.
23 En zij zei tot hen: "Zo zegt JAHWEH, Elohim van ! Zegt tot de man die jullie tot mij zond:
24 Zo zegt JAHWEH! Aanschouw!, Ik breng kwaad over deze plaats en over haar inwoners, alle verwensingen die geschreven staan in de boekrol die zij lazen voor het aangezicht van de koning van ,
25 aangezien zij Mij verlaten hebben en zij wierook doen roken voor andere elohims, ten einde mij te tergen door alle daden van hun handen. En Mijn woede zal uitgestort worden in deze plaats en ze zal niet uitdoven.
26 En tot de koning van , die jullie zond om JAHWEH te raadplegen, zo zullen jullie tot hem zeggen: Zo zegt JAHWEH, Elohim van ! De woorden die u hoorde,
27 omdat uw hart teer was en u onderdanig bent voor het aangezicht van JAHWEH toen u naar Zijn woorden over deze plaats hoorde en over haar bewoners, en u onderdanig bent voor Mijn aangezicht en u uw kleding scheurde en u huilde voor Mijn aangezicht. En ook heb Ik u gehoord, zegt JAHWEH met nadruk,
28 aanschouw!, Ik zal u verzamelen bij uw vaders en uw wordt in vrede verzameld bij uw graf. En uw ogen zullen niet al het kwaad zien dat Ik breng over deze plaats en over zijn bewoners." En zij brachten het woord terug naar de koning.
29 En de koning zond en hij verzamelde alle oudsten van en .
30 En de koning ging op naar het huis van JAHWEH, met alle mannen van en de inwoners van en de priesters en de Levieten en heel het volk, van groot tot klein, en hij las in hun oren alle woorden van de boekrol van het verbond, die gevonden werd in het huis van JAHWEH.
31 En de koning stond op zijn standplaats en hij sneed het verbond voor het aangezicht van JAHWEH, om achter JAHWEH te gaan en om Zijn instructies in acht te nemen en Zijn getuigenissen en Zijn statuten, met heel hun hart en met heel hun ziel, de woorden doende van het verbond die geschreven zijn in deze boekrol.
32 En hij deed elk die gevonden werd in en staan, en de inwoners van deden naar het verbond van Elohim, de Elohim van hun vaders.
33 En nam al de afschuwelijkheden weg uit al de landen die behoorden bij de zonen van en hij deed elk die in gevonden werd de dienst van JAHWEH, hun Elohim, dienen. Al zijn dagen trokken zij zich niet terug van achter JAHWEH, Elohim van hun vaders.
Terug naar de indexpagina
Naar 2 Kronieken 35
|
|