|
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam dan ziet u de betekenis)
1 Het woord dat kwam tot van JAHWEH in het tiende jaar van , koning van ; het was het achttiende jaar van .
2 Toen belegerde de strijdmacht van de koning van ; en , de profeet, werd vastgezet in de hof van de gevangenis, welke in het huis van de koning van was,
3 waar , koning van , hem vastzette, zeggend: Om welke reden profeteer jij, zeggend: Zo zegt JAHWEH, aanschouw!, Ik geef deze stad in de hand van de koning van en hij zal haar veroveren.
4 En , koning van , zal niet ontsnappen uit de hand van de Chaldeeën, want hij zal gegeven, ja gegeven worden in de hand van de koning van . En zijn mond spreekt met zijn mond en zijn ogen zullen zijn ogen zien.
5 En hij zal naar doen gaan en daar zal hij zijn tot Ik hem opmerk, zegt JAHWEH met nadruk, want jullie vechten met de Chaldeeën, maar jullie zullen niet voorspoedig zijn.
6 En zei: Het woord van JAHWEH kwam tot mij, zeggend:
7 Aanschouw, , zoon van , jouw oom, komt tot jou, zeggend: Koop voor jouzelf mijn veld, dat in is, want voor jou is het gebruikelijke recht van schuldinlossing om het te kopen.
8 En , zoon van mijn oom, kwam tot mij naar het woord van JAHWEH, naar de hof van de gevangenis, en hij zei tot mij: Koop alstublieft mijn veld, dat in is, dat in het land van is, want voor jou is het gebruikelijke recht van het pachtbezit en voor jou is de schuldinlossing. Koop het voor jouzelf, dan weet ik dat dit het woord van JAHWEH was.
9 En ik kocht het veld van , de zoon van mijn oom, dat in is, en ik woog voor hem het zilver af, zeventien shekels van zilver.
10 En ik schreef in de boekrol en ik verzegelde die en ik deed getuigen getuigen en ik woog het zilver af in een weegschaal.
11 En ik nam de boekrol van de verwerving, die verzegeld was volgens de instructie en de statuten, en de onthuld zijnde,
12 en ik gaf de boekrol van de verwerving aan , zoon van , zoon van , voor de ogen van , mijn oom, en voor de ogen van de getuigen die geschreven zijn in de boekrol van de verwerving, voor de ogen van al de Judeeërs die zitten in de hof van de gevangenis.
13 En ik gaf voor hun ogen instructie, zeggend:
14 Zo zegt JAHWEH van legermachten, Elohim van : Neem deze boekrollen, deze boekrol van de verwerving, de verzegelde, en deze onthulde boekrol, en doe die in een vat van aardewerk, opdat ze vele dagen zullen bestaan.
15 Want zo zegt JAHWEH van legermachten, Elohim van : Opnieuw zullen huizen en velden en wijngaarden in dit land verworven worden.
16 En ik bad tot JAHWEH, nadat ik de boekrol van de verwerving had gegeven aan , zoon van , zeggend:
17 Ach, mijn Heer, JAHWEH, aanschouw, U maakte de hemelen en de aarde door Uw grote energie en door Uw uitgestrekte arm. Geen ding is te wonderbaarlijk voor U,
18 getrouwheid doende aan duizenden en Die verdorvenheid van vaders terugbetaalt in de boezem van hun zonen na hen. De grote El, de machtige, JAHWEH van legermachten is Zijn Naam,
19 groot van beraadslaging en veel in handeling, U Wiens ogen ontsloten zijn over alle wegen van de zonen van de mens, om aan ieder te geven naar zijn wegen en naar de vrucht van zijn handelingen.
20 U, Die tekenen en wonderen plaatste in het land van , tot aan deze dag, en in en onder de mensheid. En U maakt voor Uzelf een Naam, zoals deze dag.
21 En U deed Uw volk uitgaan vanaf het land van door tekenen en door wonderen en door een standvastige hand en door een uitgestrekte arm en door grote vreeswekkende daden.
22 En U gaf aan hen dit land, dat U aan hun vaders gezworen had, om aan hen een land te geven, gutsend van melk en honing.
23 En zij kwamen en zij pachtten haar, maar zij luisterden niet naar Uw stem en naar Uw wet gingen zij niet. Alles wat U hen als instructie gaf om te doen, deden zij niet. En U deed hen al dit kwaad overkomen.
24 Aanschouw, de aarden wallen kwamen naar de stad om haar te veroveren. En de stad werd gegeven in de hand van de Chaldeeën, die tegen haar vechten, vanwege het zwaard en de hongersnood en de pest. En wat U sprak gebeurde. En aanschouw!, U ziet het.
25 Maar U, U zei tot mij, mijn Heer JAHWEH: Koop voor jezelf het veld met het zilver en doe getuigen getuigen. Maar de stad wordt gegeven in de hand van de Chaldeeën.
26 En het woord van JAHWEH kwam tot , zeggend:
27 Aanschouw, Ik ben JAHWEH, Elohim van alle vlees. Is voor Mij enig ding te wonderbaarlijk?
28 Daarom, zo zegt JAHWEH, aanschouw, Ik geef deze stad in de hand van de Chaldeeën en in de hand van , koning van , en hij zal haar veroveren.
29 En de Chaldeeën, die tegen deze stad vechten, zullen komen en zij vernielen deze stad door vuur en zij verbranden haar en de huizen waarin zij wierook deden roken op hun daken voor de en zij drankoffers brachten aan andere elohim, ten einde Mij te tergen.
30 Want het waren zonen van en zonen van die het kwade doen in Mijn ogen vanaf hun jeugd; want de zonen van tergen Mij door de daad van hun handen, zegt JAHWEH met nadruk.
31 Want tot Mijn boosheid en tot Mijn woede is deze stad voor Mij geworden, vanaf de dag dat zij haar bouwden tot aan deze dag, om haar te doen weggaan van voor Mijn aangezicht,
32 vanwege alle kwaad van de zonen van en de zonen van , dat zij deden om Mij te tergen, hun koningen, hun oversten, hun priesters en hun profeten en ieder van en de inwoners van .
33 Zij keerden de nek naar Mij toe en niet hun aangezicht, hoewel Ik hen onderwees vroeg op te staan en te onderwijzen, maar er is niemand die luistert, om vermaning aan te nemen.
34 En zij plaatsten hun gruwelen in het huis waarover Mijn Naam is geroepen, het verontreinigend.
35 En zij bouwden de hoge plaatsen van de die in het Ravijn van zijn, om hun zonen en hun dochters te doen passeren aan de , waarvoor Ik geen instructie gaf. En het kwam in Mijn hart niet op om deze afschuwelijkheid te doen, ten einde te doen zondigen.
36 En nu, daarom, zo zegt JAHWEH, Elohim van , over deze stad waarvan jullie zeggen: Ze is gegeven in de hand van de koning van , door het zwaard, door de hongersnood en door de pest,
37 aanschouw, Ik breng hen bijeen vanaf al de landen waarheen Ik hen verdreef in Mijn boosheid en in Mijn woede en in grote driftigheid, en Ik zal hen doen terugkeren naar deze plaats en Ik doe hen in vertrouwen wonen.
38 En zij worden voor Mij tot volk en Ik zal voor hen tot Elohim worden.
39 En Ik zal aan hen één hart geven en één weg om Mij te vrezen, al de dagen, hen ten goede, en aan hun zonen na hen.
40 En Ik snij met hen een aionisch verbond dat Ik niet van hen zal terugdraaien, hen goed doende. En Ik zal Mijn vrees in hun hart geven, zodat zij niet van Mij weggaan.
41 En Ik ben opgetogen over hen, hen goed doende, en Ik zal hen in waarheid in dit land planten, met heel Mijn hart en met heel Mijn ziel.
42 Want zo zegt JAHWEH: Zoals Ik al dit grote kwaad bracht tot dit volk, zo breng Ik over hen al het goede dat Ik over hen spreek.
43 En het veld in dit land wordt gekocht, waarvan jullie zeggen: Het is troosteloosheid, er is geen mens en beest, het werd gegeven in de hand van de Chaldeeën.
44 Zij zullen met zilver velden kopen en het schrijven in de boekrol en die verzegelen en getuigen doen getuigen, in het land van en rondom en in de steden van en in de steden van het gebergte en in de steden van het lage voorgebergte en in de steden van de , want Ik zal hun krijgsgevangenschap omkeren, zegt JAHWEH met nadruk.
Terug naar de indexpagina
Naar Jeremia 33
|
|