|
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam dan ziet u de betekenis)
1 En , zoon van , en , zoon van , en , zoon van , en , zoon van , hoorden de woorden die sprak tot heel het volk, zeggend:
2 Zo zegt JAHWEH: Die in deze stad blijft zal sterven door het zwaard, door de hongersnood en door de pest, maar die uitgaat naar de Chaldeeën zal leven en zijn ziel wordt voor hem tot buit en hij leeft.
3 Zo zegt JAHWEH: Deze stad zal gegeven, ja gegeven worden in de hand van de strijdmacht van de koning van en hij verovert haar.
4 En de oversten zeiden tot de koning: Alstublieft, deze man zal ter dood gebracht worden omdat hij de handen van de mannen van de oorlog slap heeft gemaakt, die overgebleven zijn in deze stad, en de handen van heel het volk, door als deze woorden tot hen te spreken, want deze man zoekt niet ernstig naar het welzijn van dit volk, maar veeleer naar het kwade.
5 En koning zei: Aanschouw, hij is in jullie hand, want de koning kan in de zaak niet over jullie zijn.
6 En zij namen en zij gooiden hem in het waterreservoir van , zoon van de koning, dat in de hof van de gevangenis is, en zij zonden neer aan touwlijnen. En in het waterreservoir was geen water, behalve alleen modder. En zonk in de modder.
7 En , de Kushiet, een man die eunuch was (want hij was in het huis van de koning), hoorde dat zij in het waterreservoir gaven. En de koning zat in de poort van .
8 En ging uit het huis van de koning en hij sprak tot de koning, zeggend:
9 Mijn heer de koning, deze mannen deden kwaad in alles wat zij deden tegen , de profeet, die zij in het waterreservoir gooiden opdat hij zal sterven door de hongersnood, want er is geen brood meer in de stad.
10 En de koning gaf , de Kusiet, opdracht, zeggend: Neem vanaf deze plaats dertig mannen in jouw hand en doe , de profeet, opgaan uit het waterreservoir, voordat hij sterft.
11 En nam de mannen in zijn hand en hij kwam bij het huis van de koning, tot beneden de voorraadkamer, en hij nam van daar versleten vodden en versleten zoutzakken en hij zond die aan touwlijnen neer, naar , in het waterreservoir.
12 En , de Kusiet, zei tot : Plaats alstublieft de versleten vodden en de zoutzakken onder de kanten van jouw armlengten, onder de touwlijnen. En doet dat.
13 En zij trekken met de touwlijnen er uit en zij deden hem opgaan uit het waterreservoir. En woonde in de hof van de gevangenis.
14 En koning zond en hij nam , de profeet, bij zich, bij de derde ingang die in het huis van JAHWEH is. En de koning zei tot : Ik vraag jou een woord. Het moet niet zo zijn dat jij het woord onderdukt.
15 En zegt tot : Wanneer ik u het vertel, brengt u mij niet ter dood, ja ter dood? Maar wanneer ik u raad geef luistert u niet naar mij.
16 En koning zweert tot in het geheim, zeggend: Zo waar JAHWEH leeft, Die voor ons deze ziel maakte, ik zal jou zeker niet ter dood brengen en ik zal jou niet in de hand van deze mannen geven die jouw ziel zoeken.
17 En zei tot : Zo zegt JAHWEH, Elohim van legermachten, Elohim van . Indien u uitgaat, ja uitgaat naar de oversten van de koning van , dan zal uw ziel leven en deze stad zal niet verbrand worden in het vuur. Dan zal u leven, u en uw huis.
18 Maar indien u niet uitgaat naar de oversten van de koning van , dan wordt deze stad gegeven in de hand van de Chaldeeën en zij verbranden haar in het vuur. En u, u zal niet aan hun hand ontsnappen.
19 En koning zei tot : Ik ben ongerust over de Judeeërs die aan de Chaldeeën zijn afgevallen, dat zij mij in hun hand geven en zij mij misbruiken.
20 En zei: Men zal u niet geven. Luister, alstublieft, naar de stem van JAHWEH, naar wat ik tot u spreek, dan zal het goed gaan met u en uw ziel zal leven.
21 Maar indien u weigert uit te gaan, dit is het woord dat JAHWEH mij deed zien.
22 En aanschouw, al de vrouwen die overbleven in het huis van de koning van zullen worden uitgebracht naar de oversten van de koning van , en zij zullen zeggen: Zij zetten u aan en zij hadden de overhand over u, de mannen van uw welzijn. Uw voeten zijn in het moeras gezonken. Zij wendden zich af, achterwaarts!
23 En al uw vrouwen en uw zonen zal men doen uitgaan naar de Chaldeeën en u zal niet ontsnappen vanaf hun hand, want u zal door de hand van de koning van vastgegrepen worden en deze stad zal in het vuur verbrand worden.
24 En zei tot : Het moet niet zo zij dat een ieder deze woorden weet, en jij zal niet sterven.
25 En wanneer de oversten horen dat ik met jou sprak en zij tot jou komen en tot jou zeggen: Vertel ons, alstublieft, wat jij sprak tot de koning; het moet niet zo zijn dat jij het voor ons onderdrukt en wij brengen jou niet ter dood. En wat de koning tot jou?
26 Dan zeg jij tot hen: Ik deed mijn smeekbede vallen voor het aangezicht van de koning, zodat hij mij niet doet terugkeren naar het huis van , om daar te sterven.
27 En al de oversten kwamen tot en zij ondervroegen hem. En hij vertelde hen al deze woorden die de koning als instructie gaf. En zij keerden in stilte van hem weg, want de zaak werd niet gehoord.
28 En woonde in de hof van de gevangenis, tot aan de dag dat veroverd werd. En hij was er nog toen veroverd werd.
Terug naar de indexpagina
Naar Jeremia 39
|
|