|
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam dan ziet u de betekenis)
1 Het woord dat tot kwam van JAHWEH, nadat , bevelhebber van de lijfwachten, hem uit liet gaan, omdat hij gebonden was met handboeien te midden van heel de deportatie van en , zij die naar gedeporteerd werden.
2 En de bevelhebber van de lijfwachten nam en zei tot hem: JAHWEH, jouw Elohim, sprak dit kwaad tot deze plaats,
3 en Hij deed het komen, want JAHWEH deed zoals Hij sprak. Want jullie zondigden tegen JAHWEH en jullie luisterden niet naar Zijn stem en deze zaak was tegen jullie.
4 En nu, aanschouw, ik maak jou vandaag los van de handboeien die aan jouw hand zijn. Indien het goed is in jouw ogen om met mij te komen naar , kom, dan zal ik mijn oog op jou plaatsen. Maar indien het kwaad is in jouw ogen om met mij naar te komen, laat het na. Zie, heel het land is voor jouw aangezicht. Als het goed is en als het recht is in jouw ogen om daar heen te gaan, ga!
5 En omdat hij nog niet terugkeerde: Keer je tot , zoon van , zoon van , aan wie de koning van supervisie gaf, naar de steden van , en woon met hem te midden van het volk, of tot al het rechte in uw ogen, ga er heen! En bevelhebber van de lijfwachten gaf aan hem een rantsoen en een lading goederen, en hij zond hem heen.
6 En kwam tot , zoon van , in , en hij woonde met hem, te midden van het volk dat overgebleven was in het land.
7 En alle oversten van de gewapende eenheden die in het veld waren, zij en hun mannen, hoorden dat de koning van aan , zoon van , de supervisie in het land had gegeven en dat hij hem supervisie gaf over mannen en vrouwen en peuters, uit de arme van het land, van hen die niet naar werden gedeporteerd.
8 En zij komen bij in , en , zoon van , en en , zonen van , en , zoon van , en zonen van , de Netofatiet, en , zoon van de Maächatiet, zij en hun mannen.
9 En , zoon van , zoon van , zweert tot hen en hun mannen, zeggend: Het moet niet zo zijn dat jullie vrezen om de Chaldeeën te dienen. Woont in het land en dient de koning van en het zal jullie goed gaan.
10 En aanschouw mij, ik woon in , om te staan voor het aangezicht van de Chaldeeën, die tot ons komen. En jullie, verzamelt wijn en zomervruchten en olie en plaatst die in jullie vaten en woont in jullie steden die jullie in bezit namen.
11 En ook al de Judeeërs die in waren en onder de zonen van en in en allen die in de landen waren, hoorden dat de koning van een overblijfsel voor gaf en dat hij de supervisie over hen gaf aan , zoon van , zoon van .
12 En al de Judeeërs keerden terug vanaf al de plaatsen waarheen zij verdreven werden en zij kwamen in het land van , bij , te , en zij verzamelden uitermate veel wijn en zomervruchten.
13 En , zoon van , en alle oversten van de gewapende eenheden die in het veld waren, kwamen naar , naar .
14 En zij zeiden tot hem: Weet u wel dat , koning van de zonen van , , zoon van , zond om uw ziel te slaan? Maar , zoon van , geloofde hen niet.
15 En , zoon van , zei in het geheim tot , zeggend: Laat mij gaan, alstublieft, dan zal ik , zoon van , neerslaan en niemand zal het weten. Waarom zal hij uw ziel neerslaan en worden allen van die tot u bijeen geroepen zijn verstrooid en komt het overblijfsel van om?
16 En , zoon van , zei tot , zoon van : Het moet niet zo zijn dat jij deze zaak doet, want jij spreekt onwaarheid over .
Terug naar de indexpagina
Naar Jeremia 41
|
|