Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Jeremia
Hoofdstuk 9

Jeremia leefde van ca. 645 tot ca. 587 v.C.

   
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam dan ziet u de betekenis)


1 Wie geeft mijn hoofd water en mijn oog een fontein van tranen? Dan zal ik overdag en in de nacht huilen om de gesneuvelden van de dochter van mijn volk.
2 Wie zal mij in de wildernis een nachtverblijf van de reiziger geven? Dan zal ik mijn volk verlaten en van hen weg gaan, want allen van hen zijn echtbreukplegers, gepeupel van verraderlijken.
3 En zij hebben hun tong gebogen, hun boog van onwaarheid. En niet vanwege betrouwbaarheid zijn zij machtig in het land, want van kwaad tot kwaad gaan zij uit, maar Mij kennen ze niet, zegt JAHWEH met nadruk.
4 Elk past op voor zijn naaste en het moet niet zo zijn dat jullie vertrouwen op elke broeder, want elke broeder leidt om de tuin, ja leidt om de tuin, want elke naaste gaat als lasteraar.
5 Een ieder misleidt zijn naaste en de waarheid spreken zij niet. Zij onderwijzen hun tong onwaarheid te spreken, zij vermoeien zich met verdorven handelen.
6 Jouw wonen is te midden van bedrog. Door bedrog weigeren zij Mij te kennen, zegt JAHWEH met nadruk.
7 Daarom, zo zegt JAHWEH van legermachten: Aanschouw, Ik louter hen en Ik toets hen. Want hoe zal Ik anders doen voor het aangezicht van de dochter van Mijn volk?
8 Hun tong is een afslachtende pijl. Bedrog spreekt in zijn mond. Hij spreekt vrede met zijn naaste, maar binnenin zich plaatst hij zijn hinderlaag.
9 Zal Ik vanwege deze dingen tegen hen geen gericht brengen?, zegt JAHWEH met nadruk. Of zal tegen een natie die als deze is Mijn ziel zichzelf niet wreken?
10 Over de bergen zal Ik een weeklacht aanheffen en over de oases van de wildernis een klaaglied, want zij zijn vernield zonder dat iemand passeerde. En zij hoorden het geluid van vee niet, van wat vliegt van de hemelen en tot en met het beest. Zij gingen er vandoor, zij gingen.
11 En Ik zal JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter tot steenhopen geven, de bewoning van jakhalzen. En de steden van JudaJuda = lof zal Ik geven tot troosteloosheid, zonder inwoner.
12 Wie is de wijze man die dit kan begrijpen en tot wie de mond van JAHWEH sprak, dat hij het zal vertellen? Waarom vergaat het land, wordt het vernield als de wildernis, zonder dat iemand passeert?
13 En JAHWEH zegt: Vanwege hun verlaten van Mijn wet, die Ik voor hun aangezichten gaf, en zij niet naar Mijn stem luisterden en zij er niet in gingen,
14 en zij achter de verstoktheid van hun hart gingen en achter de BaälsBaäl = heer - de anti-god aan, die hun vaders hen onderwezen,
15 daarom, zo zegt JAHWEH van legermachten, Elohim van IsraëlIsraël = strijder van God: Aanschouw, Ik doe hen alsem eten, dit volk, en Ik geef hen water van vergif te drinken. En de naam van de ster wordt genoemd: de Absint. En het derde van de wateren werd* tot Absint en velen van de mensen stierven* van de wateren, omdat zij bitter gemaakt* waren. (SW)[Openb. 8:11]
16 En Ik zal hen verstrooien onder de naties die zij, noch hun vaders, kenden. En Ik zend achter hen het zwaard, tot Ik een einde aan hen gemaakt zal hebben.
17 Zo zegt JAHWEH van legermachten: Beschouwt zorgvuldig en roept tot de klaagvrouwen en zij zullen komen. En zendt tot de wijze vrouwen en zij zullen komen.
18 En zij zullen zich haasten en zij zullen over ons een klaagzang aanheffen; en van onze ogen zullen tranen neerdalen en onze oogleden zullen vloeien van water.
19 Want het geluid van een klaagzang wordt uit SionSion = ruïne - verdorde plaats - een verschroeide plaats - verheven gehoord. Hoe zijn wij verwoest! Wij staan uitermate beschaamd, want wij verlaten het land omdat zij onze verblijfplaatsen omver hebben geworpen.
20 Want hoort, vrouwen, het woord van JAHWEH en jullie oor zal het woord van Zijn mond aannemen. En onderwijst jullie dochters een klaagzang en elke vrouw haar naaste een klaaglied.
21 Want de dood is opgegaan in onze ramen; hij kwam in onze burchten om het kleine kind af te snijden van de straat, de uitgekozen jongemannen van de pleinen.
22 Spreek, zo zegt JAHWEH met nadruk, en het karkas van de mens valt als mest op de oppervlakte van het veld en als een schoof van achter de oogtswerker. En er is niemand die inzamelt.
23 Zo zegt JAHWEH: Het moet niet zo zijn dat de wijze zich beroemt op zijn wijsheid en het moet niet zo zijn dat de machtige zich beroemt op zijn macht, het moet niet zo zijn dat de rijke zich beroemt op zijn rijkdom,
24 maar die zich beroemt zal veeleer zich op dit beroemen: Intelligent handelen en Mij kennen. Want Ik ben JAHWEH Die getrouwheid doet, oordeel en rechtpleging op de aarde, want in deze schep Ik een behagen, zegt JAHWEH met nadruk.
25 Aanschouw, dagen komen, zegt JAHWEH met nadruk, dat Ik elk die besneden is aan de voorhuid zal opmerken:
26 van EgypteEgypte = (egyptisch) huis van (de god) Ptah - (koptisch) het zwarte land (tov. de witte woestijn) en van JudaJuda = lof en van EdomEdom = rood en van de zonen van AmmonAmmon = van een stam en van MoabMoab = (afstammend) van de vader, want al die de zijkant van hun haar afsnijden, die wonen in de wildernis, want allen van de naties zijn onbesneden en heel het huis van IsraëlIsraël = strijder van God zijn onbesnedenen van hart.

Terug naar de indexpagina
Naar Jeremia 10
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.