|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 "Zal jij de draak uittrekken met een vishaak en met een touwlijn zijn tong naar beneden houden?
2 Zal jij een bieskoord in zijn neus plaatsen en zal jij met een doornhaak zijn kaakbeen doorboren?
3 Zal hij vele smeekbeden tot jou maken of zal hij tedere woorden tot jou spreken?
4 Zal hij een verbond met jou snijden? Zal jij hem tot dienaar nemen voor de aion?
5 Zal jij met hem plezier maken als met de vogel? En zal jij hem vastbinden voor jouw jonge meisjes?
6 Zullen deelgenoten over hem onderhandelen, zullen zij hem verdelen tussen handelaren?
7 Zal jij zijn huid vullen met weerhaken en zijn hoofd met visharpoenen?
8 Plaats jouw handpalm op hem! Gedenk de strijd! Jij moet het zeker niet weer doen.
9 Aanschouw!, zijn verwachting blijkt een leugen te zijn. Zelfs bij zijn verschijning wordt men neergeveld
10 Is het niet te wreed dat men hem wakker maakt? En wie is hij die zichzelf voor Mijn aangezicht opstelt?
11 Wie confronteert Mij? Ik zal het hem terugbetalen. Alles onder de hemelen is van Mij.
12 Ik zal Mij over zijn onderdelen niet stil houden, noch over de zaak van zijn macht of over de gratie van zijn rangschikking.
13 Wie rolde de oppervlakte van zijn kleding terug? Wie zal komen met het dubbele van zijn toom?
14 Wie opende de deuren van zijn aangezicht? Rondom zijn tanden is angst.
15 Zijn trots zijn de buizen van Zijn schilden, omsloten door een nauwpassend zegel.
16 De een is zo dichtbij de ander dat de wind niet tussen hen kan komen.
17 Ieder is samengekleefd aan zijn metgezel. Ze grijpen zich vast en zij gaan niet uit elkaar.
18 Zijn niesbuien doen licht stralen en zijn ogen zijn als de oogleden van de dageraad.
19 Uit zijn mond gaan fakkels uit. Schichten van vuur ontsnappen.
20 Uit zijn briesen gaat rook uit als uit een grote stomende kookpot of brandende biezen.
21 Zijn ziel zet gloeiend houtskool in lichterlaaie en uit zijn mond gaat een vuurgloed uit.
22 In zijn hals herbergt hij sterkte en voor zijn aangezicht springt de schok weg.
23 De kwabben van zijn vlees kleven aan, ze zijn op hem gegoten, het kan niet verschuiven.
24 Zijn hart is gegoten als steen, gegoten als de onderste maalschijf.
25 Van zijn verheffing deinzen de onderwerpers terug, voor verbrekingen wijken zij terug.
26 Het zwaard van die hem inhaalt heeft geen resultaat, net als de speer, de dolk en de korte pijl.
27 Hij rekent ijzer voor gehakt stro, koper voor verrot hout.
28 De zoon van de boog doet hem niet wegrennen. Zijn slingerstenen worden voor hem als strostoppels.
29 De knots wordt voor strostoppels gerekend en hij vermaakt zich met het suizen van het kromzwaard.
30 Zijn onderste delen zijn scherpe stukken van een potscherf; hij bezaait de modder met scherpe puntafdrukken.
31 Hij doet de schimmige diepte koken als de pot. Hij plaatst de zee tot een schuimende zalfketel.
32 Achter hem doet hij zijn spoor oplichten; hij rekent de waterdiepte tot grijsharige.
33 Er is niemand op de losse aarde die vergelijkbaar is met hem, die gemaakt was om zonder ontsteltenis te zijn.
34 Hij ziet elk hoogmoedig schepsel. Hij is koning over alle zonen van die trots loopt."
Terug naar de indexpagina
Naar Job 42
|
|