|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 Het was gepast voor om over het koninkrijk honderd en twintig landvoogden te doen opstaan die in heel het koninkrijk zullen zijn.
2 En over hen waren drie rijksbestuurders, van wie er één was, want zij zijn de landvoogden. Dezen zullen hun decreet verlenen en de koning zal geen schade lijden.
3 Toen werd deze zich onderscheidend over de rijksbestuurders en de landvoogden, alles omdat in hem een uitnemende geest was. En de koning dacht er over na om hem over heel het koninkrijk te doen opstaan.
4 Toen zochten de rijksbestuurders en de landvoogden om een grond voor een aanklacht te vinden tegen met betrekking tot het koninkrijk. En men was niet in staat enige grond voor een aanklacht en corruptie te vinden, alles omdat hij betrouwbaar was en enige onachtzaamheid en corruptie werd niet in hem gevonden.
5 Dan zeiden deze machtige mannen: "Wij zullen geen enkele grond voor een aanklacht tegen deze vinden, tenzij wij het tegen hem in een edict van zijn Eloah vinden."
6 Toen verzamelden deze rijksbestuurders en landvoogden zich bij de koning en zij zeiden zo tot hem: ", koning, leef voor de aionen!
7 Alle rijksbestuurders van het koninkrijk, de bestuurders en de landvoogden, het gevolg en de gouverneurs beraadslaagden samen om een statuut van de koning op te richten en om een verbod te bekrachtigen, dat hij die een verzoek verzoekt, van enige eloah en sterveling, dertig dagen lang, behalve aan u, koning, hij in het hol van de leeuwen geheven zal worden.
8 Nu, koning, zal u het verbod oprichten en u zal het geschrift ondertekenen, opdat het niet gewijzigd wordt. Het is als een edict van Meden en Perzen, dat niet verlopen kan."
9 Vanwege dit alles ondertekende koning het geschrift en het verbod.
10 En toen wist dat het geschrift was ondertekend, ging hij naar zijn huis. En de ramen werden voor hem geopend in zijn bovenvertrek, in de richting van . En op vastgestelde tijden, drie maal per dag, knielde hij op zijn knieën en bad en juichte hij voor zijn Eloah, alles zoals hij dit voorafgaand deed.
11 Toen verzamelden deze machtige mannen zich en zij vonden , verzoekend en smekend voor zijn Eloah.
12 Toen naderden zij en zeiden tot de koning over het verbod van de koning: "Ondertekende u niet een verbod dat indien enige sterveling ook verzoekt aan enige eloah en sterveling, voor dertig dagen, tenzij tot u, de koning, hij in het hol van de leeuwen geheven zal worden?" De koning antwoordde en zei: "De zaak is zeker als een edict van Meden en Perzen dat niet zal verlopen."
13 Toen antwoordden zij en zeiden tot de koning: ", die is van de zonen van de deportatie van , plaatste zich niet op u, koning, tegen het decreet en tegen het verbod dat u tekende. En op vastgestelde tijden, drie maal per dag, verzoekt hij zijn verzoek."
14 Toen de koning de zaak hoorde was hij enorm ontstemd over hem. En op plaatste hij zijn hart om hem te verlossen; en tot aan de ondergang van de zon spande hij zich in om hem uit te redden.
15 Toen verzamelden deze machtige mannen zich met de koning en zeiden tot de koning: "Weet, koning, dat het een edict voor Meden en Perzen is dat elk verbod en statuut dat de koning opricht niet gewijzigd wordt."
16 Toen zei de koning het woord en men bracht hierheen en zij hieven hem in het hol, dat van de leeuwen. De koning antwoordde en zei tot : "Jouw Eloah, Die jij voordurend dient, Hij zal jou verlossen."
17 En er werd een steen hierheen gebracht en die werd op de mond van het hol geplaatst. En de koning verzegelde hem met zijn zegelring en met de zegelring van zijn rijksgroten, opdat het doeleinde van niet gewijzigd zou worden.
18 Toen vertrok de koning naar zijn paleis en hij bracht de nacht door, vastend. En er werden voor hem geen afleidingen binnen gebracht en zijn slaap vluchtte van hem weg.
19 Dan stond de koning bij het ochtendgloren op, met het daglicht, en hij vertrok, geagiteerd zijnde, naar het hol, dat van de leeuwen.
20 En bij zijn naderen van het hol, schreeuwde hij met een bedroefde stem tot . De koning antwoordde en zei tot : ", dienaar van de levende Eloah, jouw Eloah, Die jij voortdurend dient, was Hij in staat jou te verlossen van de leeuwen?"
21 Toen sprak met de koning: "Koning, leef voor de aionen!
22 Mijn Eloah zond Zijn boodschapper en hij sloot de mond van de leeuwen en zij schaadden mij niet, alles omdat ik voor Hem in mij schuldloosheid werd gevonden; en ook voor u, koning, deed ik geen schade."
23 Toen was de koning enorm opgelucht over hem. En over zei hij hem uit het hol op te hijsen. En werd uit het hol opgehesen en er werd aan hem geen enkele schade gevonden, omdat hij geloofde in zijn Eloah.
24 En de koning sprak en zij brachten deze machtige mannen hierheen die beschuldigd hadden en zij hieven hen in het hol van de leeuwen, zij, hun zonen en hun vrouwen. En zij raakten de aarde van het hol niet voordat de leeuwen hen overweldigd hadden en zij al hun ribben verpulverd hadden.
25 Toen schreef , de koning, aan alle volken, volksgroepen en taalgroepen die op heel de aarde vertoeven: "Jullie welzijn zal groot worden!
26 Van voor mij werd een decreet uitgevaardigd dat in heel het domein van mijn koninkrijk men zal zweten en verschrikt worden voor zijn Eloah, die van , want Hij is de levende Eloah en blijvend voor de aionen. En Zijn koninkrijk zal niet geschaad worden en Zijn rechtsmacht is tot aan het eindpunt,
27 verlossend en uitreddend en tekenen doende en verbazingwekkende dingen in de hemelen en op de aarde, want Hij verloste van de poot van de leeuwen."
28 En deze had voorspoed in het koninkrijk van en in het koninkrijk van , de Pers.
Terug naar de indexpagina
Naar Daniël 7
|
|