|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 En JAHWEH zegt tot : "Nog één besmetting doe Ik opkomen over en over . Daarna zal hij jullie van hier wegzenden. Wanneer hij jullie uiteindelijk wegzendt, zal hij jullie uitdrijven, ja uitdrijven van hier.
2 Spreek alstublieft in de oren van het volk en zij zullen voorwerpen van zilver en voorwerpen van goud vragen, iedere man aan zijn naaste, en iedere vrouw van haar naaste."
3 En JAHWEH geeft genade aan het volk in de ogen van de naren. Ook werd de man uitermate groot in het land van in de ogen van de dienaren van en in de ogen van het volk.
4 En zegt: "Zo zegt JAHWEH: Om middernacht ga Ik uit in het midden van .
5 En elke eerstgeborene in het land van sterft, vanaf de eerstgeborene van , die op zijn troon zit, tot aan de eerstgeborene van de dienares die achter de maalstenen is, en elke eerstgebore van de beesten.
6 Er zal groot geschreeuw komen in heel het land van , zoals er niet is geweest en zoals die niet weer zal zijn.
7 En aan geen van de zonen van Israël wijst een hond zijn tong, van mens tot beest, opdat jullie weten dat JAHWEH onderscheid maakt tussen en tussen Israël.
8 Dan dalen al dezen, jouw dienaren, tot mij af en zij buigen zich voor mij neer, zeggend: 'Ga uit, jij en geheel het volk dat in jouw voetstappen volgt. En daarna ga ik uit.'" En hij gaat weg van bij , in de hitte van boosheid.
9 En JAHWEH zegt tot : " luistert niet naar jullie, opdat Mijn wonderen vermeerderen in het land van ."
10 En en deden al deze wonderen voor het gezicht van , en JAHWEH maakte het hart van standvastig. En hij zond de zonen van niet weg van zijn land.
Terug naar de indexpagina
Naar Exodus 12
|
|