Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Ezechiël
Het boek Ezechiël is waarschijnlijk geschreven tussen 593 en 565 voor Christus, tijdens de Babylonische ballingschap van de Joden.
Hoofdstuk 34
|
|
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam dan ziet u de betekenis)
1 En het woord van JAHWEH kwam tot mij, zeggend:
2 Zoon van de mensheid, profeteer tegen de herders van . Profeteer en zeg tot hen, tot de herders: Zo zegt mijn Heer JAHWEH! Wee, herders van , die zichzelf weiden! Zouden herders niet de kudde kleinvee moeten weiden?
3 Jullie eten het vet en met de wol kleden jullie jezelf. Het welgedane slachten jullie, maar de kudde kleinvee weiden jullie niet.
4 Die onwel zijn maken jullie niet sterk en die ziek is genezen jullie niet en die verbroken is verbinden jullie niet en die verdreven is brengen jullie niet terug en die verloren is zoeken jullie niet, en jullie heersen met ontoegevendheid en met hardheid.
5 En zij zijn verstrooid zonder herder en zij worden tot voedsel voor elk dier van het veld. En zij zijn verstrooid.
6 Mijn kudde kleinvee dwaalt doelloos op alle bergen en op elke hoge heuvel en over de gehele oppervlakte van de aarde wordt Mijn kudde kleinvee verstrooid. En er is niemand die navraag doet en er is niemand die zoekt.
7 Daarom, herders, hoort het woord van JAHWEH!
8 Zo waar Ik leef, zegt mijn Heer JAHWEH met nadruk, indien niet Mijn kudde kleinvee tot plundering werd en Mijn kudde kleinvee tot voedsel werd voor elk dier van het veld, omdat er geen herder is, en Mijn herders Mijn kudde kleinvee niet ernstig zoeken, en de herders zichzelf weiden, maar Mijn kudde kleinvee weiden ze niet,
9 daarom, herders, hoort het woord van JAHWEH!
10 Zo zegt mijn Heer JAHWEH: Aanschouw, Ik ben tegen de herders en Ik eis Mijn kudde kleinvee op uit hun hand en Ik doe hen ophouden de kudde kleinvee te weiden. En de herders zullen zichzelf niet meer weiden. En Ik zal Mijn kudde kleinvee uit hun mond redden en zij zullen voor hen niet tot voedsel zijn.
11 Want zo zegt mijn Heer JAHWEH: Aanschouw, Ik, Ik zoek Mijn kudde kleinvee ernstig en Ik zoek na hen.
12 Zoals de zoektocht van een herder naar zijn bijeengedreven kudde kleinvee in de dag van zijn zijn te midden van zijn verspreide kudde kleinvee, zo zal Ik naar Mijn kudde kleinvee zoeken. En Ik zal hen uitredden uit al de plaatsen waarheen zij verstrooid zijn in de dag van de wolk en de mistige donkerheid.
13 En Ik zal hen doen uitgaan uit de volken en hen bijeenroepen uit de landen. En Ik zal hen brengen naar hun grond en Ik hen doen weiden op de bergen van , bij de beken en in alle woonplaatsen van het land.
14 In een goede weide zal Ik hen weiden en op de bergen van de hoogte van zal hun hoeve zijn. Daar zullen zij neerliggen in een goede hoeve en op een vruchtbare weide zullen zij grazen, op de bergen van .
15 Ik, Ik zal Mijn kudde kleinvee weiden en Ik, Ik zal hen doen neerliggen, zegt mijn Heer JAHWEH met nadruk.
16 Het verloren zijnde zal Ik zoeken en het verdrevene zal Ik terug brengen en de verbrokene zal Ik verbinden en de onwel zijnden zal Ik standvastig maken, maar de vadsige en de ontoegevende zal Ik uitroeien. Ik zal ze weiden in oordeel.
17 En jullie, Mijn kudde kleinvee, zo zegt mijn Heer JAHWEH, aanschouw, Ik zal rechtspreken tussen een stuk kleinvee en een stuk kleinvee en tot rammen en tot bokken.
18 Is het voor jullie te klein, de goede weide die jullie weiden, en vertreden jullie de rest van jullie weiden met jullie voeten? En drinken jullie heldere, bezonken wateren en vervuilen jullie met jullie voeten de resterende?
19 En Mijn kudde kleinvee graast het door jullie voeten neergetreden en het door jullie voeten vertroebelde drinken zij.
20 Daarom, zo zegt mijn Heer JAHWEH tot hen, aanschouw Mij, Ik zal recht spreken tussen het welgedane stuk kleinvee en het magere stuk kleinvee.
21 Omdat jullie wegstoten met zijde en schouder en jullie met jullie horens allen die onwel zijn stoten, totdat jullie ze tot buiten verstrooid hebben,
22 Daarom zal Ik Mijn kudde kleinvee redden en zullen zij niet meer tot plundering zijn. En Ik zal rechtspreken tussen een stuk kleinvee en een stuk kleinvee.
23 En Ik zal over hen één herder doen opstaan en hij zal hen weiden: Mijn dienaar David. Hij zal hen weiden en hij zal voor hen tot herder zijn.
24 En Ik, JAHWEH, zal voor hen tot Elohim zijn en Mijn dienaar David zal vorst zijn in hun midden. Ik, JAHWEH heb gesproken.
25 En Ik snij met hen een verbond van vrede en Ik roei het wilde dier uit van het land. En zij zullen met vertrouwen wonen in de wildernis en zij zullen slapen in de wouden.
26 En Ik geef hen, en rondom Mijn heuvel, een zegen. En Ik doe de stortbui neerdalen in zijn tijd. Het zullen stortbuien van zegen zijn.
27 En de boom van het veld zal zijn vrucht geven en het land zal haar gewas geven en zij zullen met vertrouwen op hun grond zijn. En zij zullen weten dat Ik JAHWEH ben, wanneer Ik de schuifbalken van hun juk verbreek en Ik hen red uit de hand van die hen doen dienen.
28 En zij zullen niet langer plundering zijn voor de naties en het wilde dier van het land zal hen niet verslinden en zij zullen wonen in vertrouwen, en er is niemand die doet beven.
29 En Ik zal voor hen beplanting van naam oprichten en zij zullen niet meer ten einde gebrachten zijn door hongersnood in het land en zij zullen niet meer het schaamrood van de naties dragen.
30 En zij zullen weten dat Ik JAHWEH, hun Elohim, met hen ben, en zij, het huis van , zijn Mijn volk, zegt mijn Heer JAHWEH met nadruk.
31 En jullie, Mijn kudde kleinvee, kudde kleinvee van Mijn weide, mens zijn jullie. Ik ben jullie Elohim, zegt mijn Heer JAHWEH met nadruk.
Terug naar de indexpagina
Naar Ezechiël 35
|
|
© www.schriftwoord.nl U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.
|