|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 En gaat zijn weg. En er komen boodschappers van Elohim naar hem toe.
2 En zegt, als hij hen ziet: "Dit is het legerkamp van Elohim!" En hij noemt de naam van de plaats .
3 En zendt boodschappers van voor zijn aangezicht naar , zijn broeder, naar het land , het veld van .
4 En hij geeft hen instructie te zeggen: "Zo zullen jullie zeggen tot mijn heer, tot : 'Zo zegt uw dienaar : Bij had ik tijdelijk verblijf en ik heb tot nu toe op mij laten wachten.
5 Ik bezit stier en ezel, kleinvee en dienaar en dienares. En ik zend om te vertellen aan mijn heer of ik genade vind in uw ogen.'"
6 En de boodschappers keren terug naar , zeggend: "Wij kwamen bij uw broer, bij , en ook gaat hij uit om u te ontmoeten, en vierhonderd mannen met hem."
7 En vreest uitermate en hij krijgt het benauwd. En hij verdeelt het volk dat met hem is en het kleinvee en het grootvee en de kamelen in twee legerkampen.
8 En hij zegt: "Indien naar het ene legerkamp komt en hij het neerslaat, dan is het overgebleven legerkamp tot ontkoming."
9 En zegt: "O, Elohim van mijn vader Abraham en Elohim van mijn vader , JAHWEH, Die tot mij zegt: 'Keer terug naar jouw land en naar jouw verwantschap en Ik zal goed doen met jou.'
10 Ik ben klein onder alle vriendelijkheden en onder alle trouw die U met Uw dienaar deed. Want met mijn stok stak ik deze Jordaan over en nu ben ik tot twee legerkampen geworden.
11 Red mij alstublieft uit de hand van mijn broeder, uit de hand van , want ik vrees hem, opdat hij niet komt en hij mij neerslaat, de moeder en de zonen.
12 En U, U zei: 'Goed, ja goed zal Ik met jou doen en Ik plaats jouw zaad als zand van de zee, dat niet genummerd wordt vanwege de veelheid!'"
13 En hij overnacht daar in die nacht. En hij neemt van wat in zijn hand komt een erkennings-geschenk voor , zijn broeder:
14 tweehonderd geiten, twintig geitebokken, tweehonderd ooien en twintig rammen,
15 dertig zogende kamelen met hun zonen, veertig jonge koeien en tien jonge stieren, twintig ezelinnen en tien veulens.
16 En hij geeft ze in de handen van zijn dienaren, bijeengedreven kudde na bijeengedreven kudde op zich. En hij zegt tot zijn dienaren: "Passeert voorbij aan mijn aangezicht, en jullie zullen tussenruimte maken tussen bijeengedreven kudde en tussen bijeengedreven kudde."
17 En hij geeft aan de eerste instructie, zeggend: "Wanneer , mijn broer, jou tegenkomt en hij vraagt, zeggend: 'Van wie ben jij? En waarheen ga jij? En voor wie zijn dezen voor jouw aangezicht?',
18 dan zeg jij: 'Van , uw dienaar. Het is een erkennings-geschenk van mijn heer voor ! En aanschouw, hij is ook achter ons.'"
19 En hij geeft ook aan de tweede instructie en ook aan de derde en ook allen die achter de bijeengedreven kudden gaan, zeggend: "Naar dit woord zullen jullie tot spreken, wanneer jullie hem vinden.
20 En jullie zeggen ook: 'Aanschouw! Uw dienaar is achter ons!'" Want hij zei: "Ik maak een beschutting voor zijn aangezicht met het erkennings-geschenk dat voor mijn aangezicht uit gaat. En daarna zal ik zien of hij misschien zijn gezicht naar mijn gezicht zal opheffen."
21 En het erkennings-geschenk passeert voor zijn aangezicht en hij overnacht in die nacht in de legerplaats.
22 En hij staat op in de nacht en hij neemt zijn twee vrouwen en twee van zijn dienaressen en zijn elf kinderen en hij steekt de doorwaadbare plaats van de over.
23 En hij neemt hen en hij doet hen de wadi oversteken, en hij doet passeren wat van hem is.
24 En wordt alleen achtergelaten. En een Man worstelt met hem tot het opgaan van de dageraad.
25 En Hij ziet dat Hij niet de overhand over hem heeft. En Hij raakt de buiging van zijn dijbeen aan en de buiging van het dijbeen van wordt geforceerd bij het worstelen met Hem.
26 En Hij zegt: "Laat Mij gaan, want de dageraad breekt aan." En hij zegt: "Ik zal U niet laten gaan, behalve wanneer U mij zegent."
27 En Hij zegt tot hem: "Wat is jouw naam?" En hij zegt: "."
28 En hij zegt: "Jouw naam wordt niet verder genoemd, maar veeleer , want jij bent rechtop met Elohim en met mannen, en jij hebt de overhand."
29 En vraagt en hij zegt: "Vertel alstublieft Uw naam!" En Hij zegt: "Waarom is het dat jij naar Mijn naam vraagt?" En Hij zegent hem daar.
30 En noemt de naam van de plaats . "Want ik zag Elohim van aangezicht tot aangezicht en mijn ziel werd uitgered."
31 En de zon gaat stralend op over hem als hij passeert. En hij liep kreupel vanwege zijn dij.
32 Daarom eten de zonen van Israël niet de pees van de dij-zenuw, die op de buiging van het dijbeen is, tot aan deze dag, want Hij raakte de pees van de dij-zenuw in de buiging van het dijbeen van aan.
Terug naar de indexpagina
Naar Genesis 33
|
|