|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 En , dochter van , die zij baarde voor , ging uit om de dochters van het land te zien.
2 En , zoon van de Chiwwiet, vorst van het land, ziet haar en hij neemt haar. En Hij ligt met haar en hij vernedert haar.
3 En zijn ziel kleeft aan , dochter van , en hij heeft het jonge meisje lief en hij spreekt tot het hart van het jonge meisje.
4 En spreekt tot , zijn vader, zeggend: "Neem dit meisje voor mij tot vrouw."
5 En hoorde dat hij , zijn dochter, verontreinigde. En zijn zonen waren bij zijn vee in het veld. En houdt zich stil totdat zij kwamen.
6 En , vader van , ging uit naar , om met hem te spreken.
7 En de zonen van kwamen van het veld toen zij het hoorden. En de mannen zijn gegriefd en zijn uitermate heet, vanwege de ontaardheid die hij deed tegen door te liggen met de dochter van , want zoiets wordt niet gedaan.
8 En spreekt met hen, zeggend: "De ziel van , mijn zoon, hecht zich vast aan jullie dochter. Geeft haar alstublieft aan hem tot vrouw,
9 en verzwagert je met ons. Jullie geven jullie dochters aan ons, en jullie zullen voor julliezelf onze dochters nemen.
10 En jullie wonen met ons. En het land is voor jullie aangezichten. Woont daar en weest kooplieden in haar en hebt grondbezit in haar."
11 En zegt tot haar vader en tot haar broeders: "Ik zal genade vinden in jullie ogen en wat jullie tot mij zeggen zal ik geven.
12 Vermeerdert tegen mij bruidsprijs en geschenk, en ik geef zoals jullie tot mij zeggen. Maar geeft het jonge meisje aan mij tot vrouw."
13 En de zonen van antwoorden en , zijn vader, met bedrog. En zij spreken er over omdat hij , hun zuster, verontreinigde.
14 En zij zeggen tot hen: "Wij zijn niet in staat deze zaak te doen, om onze zuster te geven aan een man die een voorhuid heeft. Dat is voor ons smaad.
15 Maar wij stemmen jullie toe indien jullie zijn zoals wij, door elke mannelijke van jullie te besnijden.
16 Dan geven wij onze dochters aan jullie en nemen wij jullie dochters tot ons. En wij verblijven bij jullie en wij worden tot één volk.
17 En indien jullie niet naar ons luisteren om besneden te worden, dan nemen wij onze dochter en wij gaan."
18 En hun woorden zijn goed in de ogen van en in de ogen van , zoon van .
19 En de knaap vertraagt niet de zaak te doen, want hij schept behagen in de dochter van , hij de roemrijke van allen van het huis van zijn vader.
20 En en , zijn zoon, komen naar de poort van hun stad en zij spreken tot de mannen van hun stad, zeggend:
21 "Deze vredelievende mannen zijn bij ons en zij wonen in het land en zij zijn kooplieden in haar. En het land, aanschouw!, is ruim van handen voor hun gezichten. Hun dochters nemen wij tot ons tot vrouwen en onze dochters geven wij aan hen.
22 Ja, hierin stemmen de mannen aan ons toe, om bij ons te wonen en tot één volk te zijn doordat wij elke mannelijke besnijden zoals zij besneden zijn.
23 Hun veebezit en hun verwerving en al hun beesten, zijn zij niet de onze? Ja, wij zullen met hen instemmen en zij wonen bij ons."
24 En zij luisteren naar en , zijn zoon, allen die uitgaan uit de poort van zijn stad. En zij worden besneden, elke mannelijke, allen die uitgaan uit de poort van zijn stad.
25 En het gebeurt in de derde dag van hun pijn lijden. En twee van de zonen van , en , broeders van , nemen ieder hun zwaard en zij komen naar de stad die hen vertrouwt en zij doden elke mannelijke.
26 En en , zijn zoon, doodden zij met de mond van het zwaard. En zij nemen uit het huis van en zij gaan weg.
27 De zonen van kwamen bij de gesneuvelden en zij plunderen de stad omdat zij hun zus verontreinigden.
28 Hun kleinvee en hun grootvee en hun ezels en wat in de stad was en wat in het veld was, namen zij.
29 En al hun vermogen en elke peuter van hen en hun vrouwen namen zij krijgsgevangen en zij plunderden al wat in het huis was.
30 En zegt tot en tot : "Jullie veroorzaakten mij moeilijkheden door mij te doen stinken onder de bewoners van het land van de Kanaäniet en van de Perizziet. En ik heb een klein aantal volwassen mannen. En zij verzamelen zich tegenover mij en zij slaan mij neer en ik en mijn huis worden uitgeroeid."
31 En zij zeggen: "Doet men met onze zuster als met een prostituee?"
Terug naar de indexpagina
Naar Genesis 35
|
|