Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Genesis
Hoofdstuk 35

   
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)


1 En Elohim zegt tot JakobJakob = hielenlichter: "Sta op, ga op naar Bet-ElBet-El = huis van God en woon daar en maak daar een altaar voor El, Die aan jou verscheen toen je wegrende van het aangezicht van EsauEsau = ruig (-harig), jouw broeder." 11 En hij komt in de plaats en hij logeert daar, want de zon ging onder. En hij neemt van de stenen van de plaats en hij plaatst die als zijn kussen. En hij gaat in die plaats liggen.
12 En hij droomt, en zie!, een trap wordt opgesteld naar het land en de top er van raakt de hemelen. En zie!, er zijn boodschappers van Elohim op, opstijgend en neerdalend.
13 En zie! JAHWEH staat er op en Hij zegt: Ik ben JAHWEH, Elohim van Abraham, jouw vader, en Elohim van Isaäk. Het land waarop jij ligt, Ik zal het aan jou en aan jouw zaad geven.
14 En jouw zaad zal worden als de grond van het land. En jij breekt uit naar de zee en naar het oosten en naar het noorden en naar de Negev. En alle families van de grond worden in jou gezegend en in jouw zaad.
15 En zie! Ik ben met jou en Ik bewaar jou, overal waarheen jij gaat. En Ik breng jou terug naar deze grond, want Ik zal jou niet verlaten, tot wanneer Ik doe wat Ik tot jou heb gesproken.
16 En Jakob ontwaakt uit zijn slaap en hij zegt: Zeker! JAHWEH is in deze plaats en ik wist het niet!
17 En hij is bang en hij zegt: Hoe te vrezen is deze plaats! Dit is niet anders dan een huis van Elohim en dit is een poort van de hemelen! (SW)
[Gen. 28:11-17]

2 En JakobJakob = hielenlichter zegt tot zijn huis en tot allen die met hem zijn: "Neemt de elohim weg van de uitheemse die in jullie midden zijn en reinigt jezelf. En verwisselt jullie kledingstukken.
3 En wij staan op en wij gaan op naar Bet-ElBet-El = huis van God en ik maak daar een altaar voor El, Die mij antwoordde in de dag van mijn benauwdheid. En Hij was met mij op de weg die ik ging."
4 En zij geven aan JakobJakob = hielenlichter alle elohim van de uitheemse die in hun hand zijn en de hangers die in hun oren zijn. En JakobJakob = hielenlichter begraaft ze onder de terebint die bij SichemSichem = schouder is.
5 En zij reizen. En ontsteltenis van Elohim komt over de steden die rondom hen zijn, en zij achtervolgen de zonen van JakobJakob = hielenlichter niet.
6 En JakobJakob = hielenlichter komt naar LuzLuz = amandelboom, in het land van KanaänKanaän = purper (land) (dat is Bet-ElBet-El = huis van God), hij en al het volk dat met hem was.
7 En hij bouwt daar een altaar en hij noemt de plaats El van Bet-ElBet-El = huis van God, omdat daar de Elohim Zich aan hem openbaarde, toen hij wegrende van het aangezicht van zijn broeder.
8 En DeboraDebora = (honing-)bij, de voedster van RebekkaRebekka = de boeiende, sterft. En zij wordt begraven onder Bet-ElBet-El = huis van God, onder de eik. En hij noemt zijn naam: Allon BachutAllon Bachut = eik van geween .
9 En Elohim verschijnt opnieuw aan JakobJakob = hielenlichter toen hij kwam van Paddan-AramPaddan-Aram = vlakte van Aram en Hij zegent hem.
10 En Elohim zegt tot hem: "Jouw naam is JakobJakob = hielenlichter. Niet verder wordt jouw naam JakobJakob = hielenlichter genoemd, maar veeleer IsraëlIsraël = strijder van God is jouw naam." En Hij noemt zijn naam: IsraëlIsraël = strijder van God.En hij zegt: Jouw naam zal niet langer Jakob genoemd worden, maar veeleer Israël, want jij bent rechtschapen met Elohim en met stervelingen. En jij hebt de overhand. (SW)[Gen. 32:28]
11 En Elohim zegt tot hem: "Ik ben El, De toereikend verschaft. Wees vruchtbaar en vermeerder. Een natie en een samenkomst van naties zal uit jou komen en koningen gaan uit vanuit jouw lendenen.
12 En het land dat Ik gaf aan AbrahamAbraham = vader van een menigte of aanvoerder van een menigte en aan IsaäkIsaäk = lachen, geef Ik aan jou, en aan jouw zaad na jou geef Ik het land." 4 Ik! Zie!, Mijn verbond is met jou en jij wordt vader van een menigte van naties.
5 En jouw naam zal niet langer Abram genoemd worden. Jouw naam wordt Abraham, want Ik maak jou tot vader van een menigte van naties.
6 En Ik maak jou buitengewoon, buitengewoon vruchtbaar en Ik maak jou tot naties. En uit jou zullen koningen voortkomen. 7 En Ik stel Mijn verbond tussen Mij en tussen jou en tussen jouw zaad na jou, voor hun geslachten, tot een aionisch verbond, om voor jou tot Elohim te worden en voor jouw zaad na jou.
8 En Ik geef aan jou, en aan jouw zaad na jou, het land van jouw verblijfplaats, heel het land Kanaän, tot een aionisch bezit. En Ik word voor hen tot Elohim (SW)
[Gen 17:4-8]

13 En Elohim gaat vanaf hem op in de plaats waar Hij met hem sprak.
14 En JakobJakob = hielenlichter stelt een monument op in de plaats waar Hij met hem sprak, een monument van steen. En hij brengt daarop een drankoffer. En hij giet er olie op.
15 En JakobJakob = hielenlichter noemt de naam van de plaats, daar waar Elohim met hem sprak: Bet-ElBet-El = huis van God. 18 En Jakob staat vroeg in de morgen op en hij neemt de steen die hij plaatste als zijn kussen. En hij plaatst deze als een monument en hij giet olie over haar bovenkant.
19 En Jakob noemt de naam van die plaats Bet-El, hoewel Luz eerst de naam van de stad was (SW)
[Gen. 28:18,19]

16 En zij reizen vanaf Bet-ElBet-El = huis van God, en het was nog enige afstand over het land om bij EfrataEfrata = vruchtbaarheid te komen. En RachelRachel = ooi baart. En zij heeft het hard te verduren bij haar baren.
17 En het gebeurt, als zij het hard te verduren heeft bij haar baren, dat de vroedvrouw tot haar zegt: "Je moet niet zo zijn dat jij vreest, want ook deze is een zoon voor jou."
18 En het gebeurt, bij het uitgaan van haar ziel (want ze sterft), dat zij zijn naam Ben-OniBen-Oni = zoon van de smart noemt. En zijn vader noemt hem BenjaminBenjamin = zoon van de rechterzijde = gelukskind.
19 En RachelRachel = ooi sterft, en zij wordt begraven aan de weg naar EfrataEfrata = vruchtbaarheid (dat is Bet-LehemBet-Lehem = broodhuis).
20 En JakobJakob = hielenlichter stelt een monument op op haar graf. Het monument op het graf van RachelRachel = ooi is er tot op vandaag.
21 En IsraëlIsraël = strijder van God reist en hij spant zijn tent tot voorbij Migdal-EderMigdal-Eder = (schaaps-)kuddetoren.
22 En het gebeurt als IsraëlIsraël = strijder van God in dat land verblijft, dat RubenRuben = ziet, een zoon weg gaat en ligt bij BilhaBilha = bescheidenheid, de bijvrouw van zijn vader. En IsraëlIsraël = strijder van God hoort het. En de zonen van JakobJakob = hielenlichter waren twaalf.
23 De zonen van LeaLea = koe waren: RubenRuben = zie, een zoon, de eerstgeborene van JakobJakob = hielenlichter, en SimeonSimeon = gehoord (heeft Jah) en LeviLevi = aanhanger, aanhankelijk en JudaJuda = lof en IssacharIssachar = iets met "loon" en ZebulonZebulon = woning.
24 En de zonen van RachelRachel = ooi waren JozefJozef = JAH moge mij (er nog een andere zoon aan) toevoegen en BenjaminBenjamin = zoon van de rechterzijde - gelukskind.
25 En de zonen van BilhaBilha = bescheidenheid, dienares van RachelRachel = ooi, waren Dandan = rechter en NaftaliNaftali = ik heb gestreden.
26 En de zonen van ZilpaZilpa = ?met een klein neusje, dienares van LeaLea = koe, waren Gadgad = geluk en AserAser = geluk (wensen). Dezen waren de zonen van JakobJakob = hielenlichter die aan hem in Paddan-AramPaddan-Aram = vlakte van Aram werden geboren.
27 En JakobJakob = hielenlichter komt tot IsaäkIsaäk = lachen, zijn vader, in MamreMamre = kracht, bij Kirjat de ArbaKirjat de Arba = stad van Arba (dat is HebronHebron = ( plaats van) het verbond), daar waar AbrahamAbraham = vader van een menigte of aanvoerder van een menigte en IsaäkIsaäk = lachen tijdelijk verbleven. En Abram slaat zijn tenten op, en hij komt en hij verblijft te midden van de eiken van Mamre, en Hij bouwt daar een altaar voor JAHWEH (SW)[Gen. 13:18]
28 En de dagen van IsaäkIsaäk = lachen zijn honderd en tachtig jaren.
29 En IsaäkIsaäk = lachen overlijdt en hij sterft. En hij wordt verzameld tot zijn volksgenoten, oud en verzadigd van dagen. En zij, EsauEsau = ruig (-harig) en JakobJakob = hielenlichter, zijn zonen, begraven hem. Daar begroeven zij Abraham en Sara, zijn vrouw. Daar begroeven zij Isaäk en Rebekka, zijn vrouw. En daar begroef ik Lea. (SW)[Gen. 49:31]

Terug naar de indexpagina
Naar Genesis 36
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.