|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 En het gebeurt wanneer , koning van , hoort dat veroverde en haar doemde (zoals hij deed met en met haar koning en zo deed met en met haar koning) en dat de inwoners van vrede maakten met en zij in hun midden zijn,
2 dat zij uitermate vrezen, want was een grote stad, als één van de steden van het koninkrijk en omdat ze groter is dan en al haar mannen machtige mannen zijn.
3 En , koning van , zendt naar , koning van , en naar , koning van , en naar , koning van , en naar , koning van , zeggend:
4 "Gaat tot mij op en helpt mij, dan zullen wij neerslaan, want het maakte vrede met en met de zonen van ."
5 En de vijf koningen van de Amorieten (de koning van , de koning van , de koning van , de koning van en de koning van ) verzamelen zich en gaan op, zij en al hun legerkampen, en zij legeren zich tegenover en zij vechten tegen haar.
6 En de mannen van zenden naar , naar de legerplaats in de buurt van , zeggend: "Het moet niet zo zijn dat uw handen vallen van uw dienaren. Ga haastig tot ons en red ons en help ons, want alle koningen van de Amorieten, de inwoners van het gebergte, zijn tegen ons bijeengeroepen."
7 En gaat op van , hij en al het volk van de oorlog met hem en alle machtige mannen van de dapperheid.
8 En JAHWEH zegt tot : "Het moet niet zo zijn dat jij voor hen vreest, want Ik geef hen in jouw hand; geen man van hen zal staan voor jouw aangezicht."
9 En komt plotseling tot hen (hij trok heel de nacht op van ).
10 En JAHWEH brengt hen in verwarring voor het aangezicht van en het slaat hen neer, een grote slag, in . En het achtervolgt hen via de weg die opgaat naar en het slaat hen neer tot aan en tot aan .
11 En het gebeurt wanneer zij vluchten van voor het aangezicht van , als zij in de afdaling van zijn, dat JAHWEH op hen grote hagelstenen gooide vanuit de hemelen, tot aan , en zij stierven; het zijn er velen die stierven door de stenen van de hagel, meer dan die de zonen van doodden met het zwaard.
12 Dan spreekt tot JAHWEH in de dag dat JAHWEH de Amorieten gaf voor het aangezicht van de zonen van , en hij zegt, voor de ogen van : "Zon, sta stil in en maan, in de vallei van ."
13 En de zon staat stil en de maan staat, totdat de natie zich gewroken had op zijn vijanden. Staat niet geschreven in de boekrol van de oprechte: "En de zon staat stil in het midden van de hemelen en hij spoort zichzelf niet aan om onder te gaan, ongeveer een robuuste dag"?
14 En er was niet zoals deze dag, vóór hem of na hem, voor JAHWEH om te luisteren naar de stem van een man, want JAHWEH vocht voor .
15 En keert terug, en heel met hem, naar de legerplaats in de buurt van .
16 En deze vijf koningen vluchten en zij verschuilen zich in de grot bij .
17 En het wordt verteld aan , zeggend: "De vijf koningen werden gevonden, zich verschuilend in de grot bij ."
18 En zegt: "Rolt grote stenen voor de mond van de grot en positioneert mannen bij haar om hen te bewaken."
19 En jullie, het moet niet zo zijn dat jullie stil staan. Achtervolgt jullie vijanden en jullie korten hen af. Het moet niet zo zijn dat jullie hen toestaan te komen tot hun steden, want JAHWEH, jullie Elohim, gaf hen in jullie hand."
20 En het gebeurt, wanneer en de zonen beëindigen hen neer te slaan - een uitermate grote slag, tot er een einde aan hen kwam, en de overlevenden van hen die het overleefden komen tot de steden van de vesting,
21 en heel het volk keert terug naar de legerplaats, naar , bij , in welzijn. Niemand wees met zijn tong naar de zonen van .
22 En zegt: "Opent de mond van de grot en doet deze vijf koningen tot mij uitgaan, uit de grot."
23 En zo doen zij en zij doen deze vijf koningen tot hem uitgaan, uit de grot: de koning van , de koning van , de koning van , de koning van , de koning van .
24 En het gebeurt als men deze koningen naar doet uitgaan, dat roept tot alle man van en hij zegt tot de aanvoerders van de mannen van de oorlog die met hem gaan: "Komt naderbij, plaatst jullie voeten op de halzen van deze koningen." En zij komen naderbij en zij plaatsen hun voeten op hun halzen.
25 En zegt tot hen: "Het moet niet zo zijn dat jullie vrezen en het moet niet zo zijn dat jullie ontsteld worden. Weest standvastig en weest resoluut, want zo doet JAHWEH met al jullie vijanden met wie jullie vechten."
26 En daarna slaat hen neer en hij brengt hen ter dood en hij hangt hen op aan vijf bomen. En zij hingen aan de bomen tot aan de avond.
27 En het gebeurt tegen de tijd van het ondergaan van de zon, dat instructie geeft en zij halen hen neer van de bomen af en zij gooien hen in de grot waarin zij zich verscholen. En zij plaatsen grote stenen op de mond van diezelfde grot, tot op deze dag.
28 En verovert in die dag en hij slaat haar met de mond van het zwaard, en haar koning doemde hij en alle ziel die in haar was. Hij liet niemand in haar overblijven als overlevende. En hij doet met de koning van zoals hij deed met de koning van .
29 En passeert, en heel met hem, van naar en hij vecht met .
30 En JAHWEH geeft ook haar in de hand van , met haar koning. En men slaat haar met de mond van het zwaard en alle ziel die in haar was. Hij deed niemand in haar overblijven als overlevende. En hij doet met haar koning zoals hij deed met de koning van .
31 En passeert, en heel met hem, vanaf in de richting van , en hij legert zich tegen haar en hij vecht tegen haar.
32 En JAHWEH geeft in de hand van en men verovert haar in de tweede dag in bezit en men slaat haar met de mond van het zwaard en alle ziel die in haar is, zoals alles wat men deed met .
33 Dan ging , koning van , op om te helpen. En slaat hem en zijn volk neer, zodat hij voor zich geen overlevende doet overblijven.
34 En passeert, en heel met hem, vanaf in de richting van . En zij legeren zich tegen haar en zij vechten tegen haar.
35 En zij veroveren haar in die dag en zij slaan haar met de mond van het zwaard. En alle ziel die in die dag in haar was doemde hij, net zoals hij deed met .
36 En gaat op, en heel met hem, vanaf in de richting van en zij vechten tegen haar.
37 En zij veroveren haar en zij slaan haar met de mond van het zwaard en haar koning en al haar steden en elke ziel die in haar is. Hij deed geen overlevende overblijven, zoals alles wat hij deed met . En hij doemt haar en alle ziel die in haar is.
38 En keert terug, en heel met hem, in de richting van en hij vecht tegen haar.
39 En hij neemt haar in en haar koning en al haar steden, en zij slaan hen neer met de mond van het zwaard. En zij doemen alle ziel die in haar is. Hij doet geen overlevende overblijven, zo deed hij met , zoals hij deed met en met haar koning, en zoals hij deed met en met haar koning.
40 En slaat heel het land, het gebergte en de en het lage voorgebergte en de hellingen en al hun koningen. Hij deed geen overlevende overblijven. En al wat ademde doemde hij, zoals JAHWEH, Elohim van , als instructie gaf.
41 En slaat hen neer van en tot aan en heel het land van en tot aan .
42 En al deze koningen en hun land verovert in één keer, want JAHWEH, Elohim van , is het Die voor vecht.
43 En keert terug, en heel met hem, naar de legerplaats in de buurt van .
Terug naar de indexpagina
Naar Jozua 11
|
|