|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 En de zonen van begaan een krenking ten opzichte van het gedoemde. En , zoon van , zoon van , zoon van , uit het stamhuis van , neemt van het gedoemde en de boosheid van JAHWEH is heet tegen de zonen van .
2 En zendt mannen vanaf naar , dat bij is, ten oosten van en hij spreekt tot hen, zeggend: "Gaat op en bespioneert het land." En de mannen gaan op en zij bespioneren .
3 En zij keren terug tot en zij zeggen tot hem: "Het moet niet zo zijn dat heel het volk opgaat; ongeveer tweeduizend man of ongeveer drieduizend man zullen opgaan en zij zullen neerslaan. Het moet niet zo zijn dat u daarmee heel het volk vermoeit, want zij zijn met weinig."
4 En er gaan van het volk ongeveer drieduizend mannen daarheen en zij vluchten voor de aangezichten van de mannen van .
5 En de mannen van slaan ongeveer zesendertig mannen neer en zij achtervolgen hen tot zover als de poort van en zij slaan hen neer in de afdaling. En het hart van het volk smelt en het wordt als watermv.
6 En scheurt zijn kledingstukken en hij valt op zijn aangezicht naar de aarde, voor het aangezicht van de kist van JAHWEH, tot aan de avond, hij en de oudsten van ; en zij brengen losse aarde op hun hoofd.
7 En zegt: "Ach, mijn Heer JAHWEH, waarom deed U dit volk de oversteken, ja over steken? Om ons in de hand van de Amorieten te geven om ons te laten omkomen? En och, waren wij maar zo gezind en woonden wij aan de overkant van de !
8 O, mijn Heer, wat zal ik zeggen nadat de nek heeft gekeerd voor de aangezichten van zijn vijanden?
9 En de ieten en alle inwoners het land zullen het horen, en zij omringen ons en zij snijden onze naam af van de aarde. En wat zal U doen voor Uw grote Naam?"
10 En JAHWEH zegt tot : "Sta voor jezelf op! Waarom is dit, dat jij op jouw aangezicht valt?
11 zondigde en ook overschreden zij Mijn verbond dat Ik aan hen als instructie gaf. En ook namen zij van het gedoemde en ook hebben zij gestolen en ook huichelden zij en ook plaatsten zij het in hun vaten.
12 En de zonen van kunnen niet opstaan vóór hun vijanden; zij keren de nek om voor hun vijanden, want zij werden tot doem. Ik zal niet voortgaan met jullie te zijn indien jullie niet het gedoemde uit jullie midden uitroeien.
13 Sta op, heilig het volk en zeg: Heiligt jezelf voor morgen, want, zo zegt JAHWEH, Elohim van , het gedoemde is in jouw midden. , jij kunt niet opstaan voor jouw vijanden, totdat jullie het gedoemde wegnemen uit jullie midden.
14 En jullie worden in de ochtend naderbij gebracht, naar jullie stammen. En het gebeurt dat de stam die JAHWEH aanwijst naderbij zal komen, per familie. En de familie die JAHWEH zal aanwijzen zal naderbij komen, per huisgezin. En het huisgezin JAHWEH aanwijst zal naderbij komen, per huisgezin. En het huisgezin dat JAHWEH aanwijst komt naderbij tot de machtige mannen.
15 En het gebeurt dat wie aangewezen wordt met het gedoemde, in het vuur verbrand zal worden, hij en al wat van hem is; want hij overschreed het verbond van JAHWEH en omdat hij ontaardheid deed in ."
16 En staat vroeg in de ochtend op en hij doet naderen naar hun stammen en de stam van wordt aangewezen.
17 En hij doet de familie van naderen en de familie van de ieten wordt aangewezen. En hij doet de familie van de ieten naderen tot de machtige mannen, en wordt aangewezen.
18 En hij doet zijn huisgezin naderen tot de machtige mannen. En , zoon van , zoon van , zoon van , uit het stamhuis van , wordt aangewezen.
19 En zegt tot : "Mijn zoon, plaats alstublieft heerlijkheid voor JAHWEH, Elohim van en geef Hem een belijdenis, en vertel alstublieft aan mij wat jij deed. Het moet niet zo zijn dat jij iets voor mij onderdrukt."
20 En antwoordt en hij zegt: "Waarlijk, ik zondigde tegen JAHWEH, Elohim van , en dit en dit deed ik.
21 En ik zag in de buit een goede bontmantel uit en tweehonderd shekels zilver en één tong van goud, zijn gewicht is vijftig shekels, en ik begeer ze en ik neem ze en aanschouw!, ze zijn begraven in de aarde, in het midden van mijn tent, en het zilver daar onder."
22 En zendt boodschappers en zij rennen naar de tent. En aanschouw!, het is begraven in zijn tent en het zilver daar onder.
23 En zij nemen het uit het midden van de tent en zij brengen het naar en naar alle zonen van en zij storten het voor het aangezicht van JAHWEH.
24 En neemt , zoon van , en het zilver en de bontmantel en de tong van het goud en zijn zonen en zijn dochters en zijn stier en zijn ezel en zijn kleinvee en zijn tent en alles wat van hem is, en heel met hem, en zij doen hen opgaan naar de vallei van .
25 En zegt: "Wat heb jij ons moeilijkheden veroorzaakt! JAHWEH zal in deze dag jou moeilijkheden veroorzaken." En heel bekogelt hen met stenen. En zij verbranden hen in het vuur en zij stenigen hen met stenen.
26 En zij richten over hem een grote steenhoop van stenen op, tot aan deze dag. En JAHWEH keert terug op de hitte van Zijn boosheid. Daarom noemt men die plaats de vallei van , tot aan deze dag.
Terug naar de indexpagina
Naar Jozua 8
|
|