|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 En JAHWEH zegt tot : "Het moet niet zo zijn dat jij vreest en het moet niet zo zijn dat jij ontsteld bent. Neem heel het volk van de oorlog met jou en sta op! Ga op naar ! Zie!, Ik geef de koning van in jouw hand, en zijn volk en zijn stad en zijn land.
2 En jij doet met en met haar koning zoals je deed met en met haar koning, maar haar buit en haar beest zal jij voor julliezelf plunderen. Plaats jouw hinderlaag tegen de stad, aan haar achterzijde."
3 En staat op met heel het volk van de oorlog, om op te gaan naar . En kiest dertigduizend machtige mannen van dapperheid en hij zendt ze 's nachts weg.
4 En hij geeft hen instructie, zeggend: "Ziet! Jullie zijn het die in hinderlaag liggen tegen de stad, aan de achterzijde van de stad. Het moet niet zo zijn dat jullie uitermate ver van de stad gaan, en jullie, allen van jullie, zijn gereed.
5 En ik en heel het volk dat met mij is, wij zullen tot de stad naderen. En het gebeurt dat zij uitgaan om ons te ontmoeten, zoals de eerste keer, en wij vluchten voor hun aangezichten.
6 En zij gaan uit, achter ons, totdat wij hen uit de stad weggerukt hebben. Want zij zullen zeggen: Zij vluchten voor ons aangezicht, zoals de eerste keer, toen wij voor hun aangezichten vluchtten.
7 En jullie, jullie zullen opstaan vanuit de hinderlaag en jullie nemen de stad over. En JAHWEH, jullie Elohim, geeft haar in jullie hand.
8 En het gebeurt wanneer jullie de stad in bezit nemen, dat jullie de stad met vuur vernielen. Naar het woord van JAHWEH zullen jullie doen. Ziet!, ik geef jullie instructie!"
9 En zendt hen uit en zij gaan naar de hinderlaag en zij zitten tussen en , vanaf het westen tot . En overnacht in die nacht te midden van het volk.
10 En staat vroeg in de ochtend op en hij monstert het volk. En hij en de oudsten van gaan op, voor de aangezichten van het volk, naar .
11 En al het oorlogsvolk dat met hem was ging op, en zij komen dichtbij. En zij komen tegenover de stad en zij legeren zich ten noorden van . En het ravijn is tussen hem en .
12 En hij neemt ongeveer vijfduizend mannen en hij plaatst hen in een hinderlaag tussen en , vanaf het westen tot de stad.
13 En zij plaatsen het volk, heel het legerkamp, dat ten noorden van de stad is, met zijn om de tuin leiding, vanaf het westen tot de stad. En gaat in die nacht naar het midden van de vallei.
14 En het gebeurt wanneer de koning van het ziet, dat zij zich haasten en zij vroeg opstaan. En de mannen van de stad gaan uit om voor de strijd te ontmoeten, hij en heel zijn volk, voor de afspraak, voor het aangezicht van Araba. En hij wist niet dat er een hinderlaag tegen hem was van achter de stad.
15 En en heel worden vóór hen bestormd en zij vluchten via de weg van de wildernis.
16 En al het volk dat in de stad, in , is, wordt samengeroepen om hen te achtervolgen. En zij achtervolgen en zij worden weggerukt vanaf de stad.
17 En er bleef geen man over in en achter die niet achter uit gaat. En zij verlaten de stad, open zijnde, en zij achtervolgen .
18 En JAHWEH zegt tot : "Strek je uit met het kromzwaard dat in jouw hand is, naar , want Ik zal haar in jouw hand geven." En strekt uit met het kromzwaard dat in zijn hand is, naar de stad.
19 En de hinderlaag stond vlug op van zijn plaats en zij renden bij het uitstrekken van zijn hand. En zij komen de stad binnen en zij veroveren haar en zij haasten zich. En zij vernielen de stad met vuur.
20 En de mannen van wenden zich om en zij zien. En aanschouw!, de rook van de stad gaat op naar de hemelen. En er was voor hen geen kant om hierheen en daarheen te vluchten. En het naar de wildernis vluchtende volk keert zich om, tegen de achtervolgers.
21 En en heel zagen dat de hinderlaag de stad had veroverd en dat er rook van de stad opging. En zij keren terug en zij slaan de mannen van neer.
22 En dezen gingen uit de stad om hen te ontmoeten en zij geraken in het midden van , dezen aan deze zijde en dezen aan deze zijde, en zij slaan ze neer tot geen overlevende van hen overbleef en ontkwam.
23 En zij grepen de koning van levend en zij brengen hem naderbij tot .
24 En het gebeurt als het doden van alle inwoners van beëindigt die in het veld verbleven, in de wildernis waarin zij hen achtervolgden, dat zij allen vallen door de mond van het zwaard, tot er een einde aan hen kwam, dat heel terugkeert naar en zij slaan haar met de mond van het zwaard.
25 En het is zo dat allen die vallen in die dag, van man tot vrouw, twaalfduizend waren, alle stervelingen van .
26 En deed zijn hand niet terugkeren die hij uitstrekte met het kromzwaard, totdat hij alle inwoners van had gedoemd.
27 Maar het beest en de buit van die stad plunderden zij voor zichzelf, , naar het woord van JAHWEH dat Hij als instructie gaf.
28 En verbrandt en hij maakt haar ruïneheuvel tot een aionische troosteloosheid, tot aan deze dag.
29 En de koning van hing hij op aan de boom, tot aan de tijd van de avond. En bij het ondergaan van de zon gaf instructie en zij halen zijn karkas van de boom af en zij gooien het in de opening van de poort van de stad en zij richten over hem een grote steenhoop van stenen op, tot aan deze dag.
30 Dan bouwt een altaar voor JAHWEH, Elohim van , op de berg ,
31 zoals , dienaar van JAHWEH, de zonen van instructie gaf, zoals geschreven werd in de boekrol van de wet van , een altaar van voegzame stenen, waarover men geen ijzer deed zwaaien. En zij doen daarop opstijgoffers aan JAHWEH opgaan en zij offeren vredeoffers.
32 En hij schrijft daar op de stenen een duplicaat van de wet van , die hij schreef voor de aangezichten van de zonen van .
33 En heel en haar oudsten en voormannen en rechters, staan aan deze zijde en aan deze zijde van de kist, tegenover de priesters, de eten, de dragers van de kist van het verbond van JAHWEH, net als de tijdelijke verblijver en de inheemse, de helft daarvan tegenover de berg en de helft daarvan tegenover de berg , zoals , dienaar van JAHWEH, in het verleden instructie gaf om het volk te zegenen.
34 En daarna las hij alle woorden van de wet, de zegen en de vloekuitspreking, naar alles wat geschreven is in de boekrol van de wet.
35 Er was geen woord van alles wat als instructie gaf, dat niet las tegenover heel de samenkomst van en de vrouwen en de peuter en de tijdelijke verblijver die in hun midden gaat.
Terug naar de indexpagina
Naar Jozua 9
|
|