|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 En JAHWEH spreekt tot , zeggend:
2 "Geef de zonen van instructie opdat ze naar jou smetteloze olijfolie brengen, gestoten, voor de lichtgever, om voortdurend de lamp aan te steken.
3 Aan de buitenzijde van het gordijn van het getuigenis in de tent van de afspraak zal hem rangschikken, van de avond tot de ochtend, voor het aangezicht van JAHWEH, voortdurend. Het is voor jullie generaties een aionisch statuut.
4 Op de zuivere lampenstandaard zal hij de lampen rangschikken voor het aangezicht van JAHWEH, voortdurend.
5 En jij neemt fijn meel en jij bakt er twaalf geperforeerde koeken van. Twee tiende delen zal er zijn voor één geperforeerde koek.
6 En jij plaatst ze in twee opstellingen, zes per opstelling, op de zuivere tafel, voor het aangezicht van JAHWEH.
7 En jij doet smetteloze wierook op de opstelling, en het is voor het brood, tot een gedenkportie, een vuuroffer voor JAHWEH.
8 Sabbatdag na sabbatdag zal hij ze rangschikken voor het aangezicht van JAHWEH, voortdurend, vanwege de zonen van . Het is een aionisch verbond.
9 En het is voor en voor zijn zonen en zij eten het in de heilige plaats, want het is voor hem heiligheid van heiligheden van de vuuroffers van JAHWEH. Het is een aionisch statuut."
10 En een zoon van een Israëlitische vrouw en de zoon van een Egyptische man gaan uit te midden van de zonen van . En in de legerplaats hebben de zoon van de Israëlitische en de man van de Israëliet een tweegevecht.
11 En de zoon van de Israëlitische vrouw smaadt de Naam en hij spreekt een vloek uit. En zij brengen hem bij . En de naam van zijn moeder was , dochter van , uit het stamhuis van .
12 En zij laten hem achter in de bewaring, om het aan hen uiteen te zetten, op bevel van JAHWEH.
13 En JAHWEH spreekt tot , zeggend:
14 "Doe die een vloek uitspreekt uitgaan tot buiten de legerplaats en allen die toehoren ondersteunen hun handen op zijn hoofd. En heel de vergadering bekogelt hem met stenen.
15 En tot de zonen van zal jij spreken, zeggend: 'Wanneer een man een vloek uitspreekt tegen zijn Elohim zal zijn zonde dragen.
16 En iemand die de Naam van JAHWEH smaadt zal ter dood gebracht worden, ja ter dood gebracht worden. Heel de vergadering zal hem bekogelen, ja bekogelen met stenen, zowel de tijdelijke verblijver als de inheemse. Vanwege zijn lasteren van de Naam zal hij ter dood gebracht worden.
17 En een man die enige menselijke ziel ter dood brengt zal ter dood gebracht worden.
18 En die de ziel van een beest neerslaat, hij zal haar terug betalen, ziel in plaats van ziel.
19 En de man die zijn metgezel een smet toebrengt, zoals hij deed zo zal aan hem gedaan worden;
20 een gebroken ledemaat in plaats van een gebroken ledemaat, een oog in plaats van een oog, een tand in plaats van een tand; zoals hij een smet toebrengt in een mens, zo zal in hem gegeven worden.
21 En die een beest neerslaat, hij zal het terug betalen. En die een mens neerslaat, hij zal ter dood gebracht worden.
22 Er zal voor jullie één oordeel zijn, zowel voor de tijdelijke verblijver als voor de inheemse zal het zijn, want Ik ben JAHWEH, jullie Elohim.'"
23 En spreekt tot de zonen van en zij doen die een vloek uitspreekt uitgaan tot buiten de legerplaats, en zij bekogelen hem daar met stenen. En de zonen van deden zoals JAHWEH instructie gaf.
Terug naar de indexpagina
Naar Leviticus 25
|
|