|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
DE STRUCTUUR VAN HET BOEK RICHTEREN
1:1-2:5. | |
Israël en andere volken - aanvallen. |
2:6-8:35. | | Regering. |
9:1-57. | | Interne wanorde. |
10:1-16:31. | |
Regering. |
17:1-18:31. | | Israël en andere volken - aanvallen. |
19:1-21:25. | | Interne wanorde. |
1 En het gebeurt na de dood van , dat de zonen van aan JAHWEH vragen, zeggend: "Wie zal voor ons opgaan naar de iet, in aanvang, om tegen hem te vechten?"
2 En JAHWEH zegt: " zal voorop gaan. Aanschouw!, Ik geef het land in zijn hand."
3 En zegt tot , zijn broeder: "Ga met mij op naar mijn lot en wij zullen tegen de iet vechten, en ik ga ook met jou mee naar jouw lot." En gaat met hem mee.
4 En gaat op en JAHWEH geeft de iet en de in hun hand. En zij slaan hen neer in , tienduizend mannen.
5 En zij vinden - in en zij vechten tegen hem en zij slaan de iet en de neer
6 En - vlucht en zij achtervolgen hem en zij houden hem vast en zij hakken zijn duimen van zijn handen en van zijn voeten af.
7 En - zegt: "Zeventig koningen - de duimen van hun handen en van hun voeten worden afgehakt - zij zijn het die onder mijn tafel oprapen; zoals ik deed zo betaalt Elohim aan mij terug." En zij brengen hem naar en daar sterft hij.
8 En de zonen van vechten tegen en zij veroveren haar en zij slaan haar met de mond van het zwaard. En de stad zonden zij op in vuur.
9 En daarna daalden de zonen van af om te vechten tegen de iet, wonend in het gebergte en de en het lage voorgebergte.
10 En ging naar de iet die woonde in (en de naam van was vroeger ) en zij slaan en en neer.
11 En men gaat van daar naar de inwoners van (en de naam van was vroeger ).
12 En zegt: "Wie neerslaat en haar verovert, aan hem geef ik , mijn dochter, tot vrouw."
13 En , zoon van , de kleine broeder van , verovert haar. En hij geeft aan hem , zijn dochter, tot vrouw.
14 En het gebeurt bij haar inkomst dat zij hem aanzet van haar vader het veld te vragen. En zij komt van de ezel af en zegt tot haar: "Wat zou jij willen hebben?"
15 En zij zegt tot hem: "Verleen mij zegen, want u gaf mij land van de . Geef mij ook springbronnen van wateren." En geeft aan haar hooggelegen springbronnen en laaggelegen springbronnen.
16 En de zonen van de Keniet, de schoonvader van , gaan op vanuit de stad van de palmbomen, met de zonen van , naar de wildernis van , die in de is, in . En men gaat en men woont met het volk.
17 En gaat met , zijn broeder, en zij slaan de iet neer die woont in en zij doemen haar; en men noemt de naam van de stad .
18 En verovert en haar grondgebied, en en haar grondgebied en en haar grondgebied.
19 En JAHWEH was met en hij nam het gebergte over, want zij konden niet de inwoners van de vallei verdrijven, want zij hadden strijdwagens van ijzer.
20 En zij geven aan , zoals sprak, en hij verdrijft van daar drie zonen van de .
21 En de zonen van verdreven de ieten die in wonen niet. En de ieten wonen bij de zonen van in , tot aan deze dag.
22 En het huis van gaat op, ook zij, naar , en JAHWEH was met hen.
23 En het huis van verkent (en de naam van de stad was vroeger ).
24 En de observeerders zien een man de stad uit gaan en zij zeggen tot hem: "Laat ons, alstublieft, de toegang van de stad zien, dan doen wij met u in vriendelijkheid."
25 En hij laat hen de toegang van de stad zien en zij slaan de stad neer met de mond van het zwaard, en de man en heel zijn familie lieten zij gaan.
26 En de man gaat naar het land van de Hetieten en hij bouwt een stad en hij noemt haar naam . Het is haar naam tot aan deze dag.
27 En verdreef en haar randgebieden niet, en en haar randgebieden, en de inwoners van en haar randgebieden, en de inwoners van en haar randgebieden, en de inwoners van en haar randgebieden. En men is gezind de iet te laten wonen in dit land.
28 En het gebeurt dat standvastig is en dat men de iet plaatste tot dwangarbeid, maar men verdreef hem zeker niet.
29 En verdreef de iet niet die woonde in , en de iet woont in hun midden, in .
30 verdreef de inwoners van en de inwoners van niet. En de iet woont in hun midden, en zij worden gedwongen tot dwangarbeid.
31 verdreef de inwoners van niet en de inwoners van , en , en , en , en , en ;
32 en de iet woont te midden van de ieten, inwoners van het land, want men verdreef hen niet.
33 verdreef de inwoners van niet, en de inwoners van , en men woont te midden van de ieten, inwoners van het land; en de inwoners van en , en zij worden gedwongen tot dwangarbeid.
34 En de Amorieten verdrukken de zonen van naar het gebergte, want zij stonden hen niet toe af te dalen naar de vallei.
35 En de Amoriet is gezind te wonen in het gebergte van , in en in ; en de hand van het huis van is zwaar en zij worden gedwongen tot dwangardbeid.
36 En de grens van de Amoriet is vanaf de opgang van , vanaf en naar boven.
Terug naar de indexpagina
Naar Richteren 2
|
|