|
1 En deze zijn de naties die JAHWEH achterliet om door hen te beproeven, allen die niet wisten van enige oorlogen van ,
2 maar opdat de generaties van de zonen van weten, om hen de oorlogsvoering te onderwijzen, die zij vroeger niet kenden:
3 vijf stadvorsten van de Filistijnen en alle ieten en de iërs en de Chiwwieten, wonend op de berg van de , vanaf de berg van , tot zo ver als men komt tot .
4 En zij waren daar om door hen te beproeven, om te weten of zij luisteren naar de instructies van JAHWEH, die Hij hun vaders als instructie gaf door de hand van .
5 En de zonen van wonen te midden van de iet, de Hethiet en de Amoriet en de Perizziet en Chiwwiet en de iet.
6 En zij nemen hun dochters voor zich tot vrouwen en hun dochters gaven zij aan hun zonen, en zij dienden hun elohim.
7 En de zonen van doen het kwade in de ogen van JAHWEH, en zij vergeten JAHWEH, hun Elohim, en zij dienden de en de 's.
8 En de boosheid van JAHWEH is heet tegen en Hij verkoopt hen in de hand van , koning van , en de zonen van dienen acht jaren.
9 En de zonen van schreeuwen het uit naar JAHWEH, Redder voor de zonen van , en Hij redt hen, , zoon van , en zijn kleine broeder, .
10 En de geest van JAHWEH was op hem en hij sprak recht over en hij ging uit voor de oorlog. En JAHWEH gaf , koning van , in zijn hand. En zijn hand was sterk over .
11 En het land was veertig jaren rustig. En , zoon van , sterft.
12 En de zonen van gingen voort het kwade te doen in de ogen van JAHWEH, en JAHWEH maakte , koning van standvastig over , omdat zij het kwade deden in de ogen van JAHWEH.
13 En hij verzamelde voor zich de zonen van en , en hij ging en hij sloeg neer en zij namen de stad van de palmbomen over.
14 En de zonen van dienden , koning van , achttien jaren.
15 En de zonen van schreeuwden het uit naar JAHWEH en JAHWEH deed voor hen een redder opstaan: , zoon van , zoon van de iet, een man die belemmerd was aan zijn rechterhand. En de zonen van zonden door zijn hand een erkenningsgeschenk aan , koning van .
16 En maakt voor zichzelf een zwaard en het heeft twee snijranden, de lengte er van was een korte el. En hij omgordt het onder zijn jassen, op de dij van zijn rechterkant.
17 En hij deed het erkenningsgeschenk naderen tot , koning van . En was een uitermate zwaarlijvig man.
18 En het gebeurde toen hij het doen naderen van het erkenningsgeschenk beëindigd had, dat hij het volk heen zond dat het erkenningsgeschenk droeg,
19 en hij, hij keert terug af van de beeldsnijwerken die in zijn en hij zegt: "Ik heb een woord van geheimhouding voor u, de koning!" En hij zegt: "Stilte!" En allen die bij hem staan gaan van hem weg.
20 En kwam tot hem en hij zit in de koelte van het bovenvertrek dat alleen van hemzelf was. En zei: "Een woord van Elohim voor u kwam tot mij." En hij stond op van de troon.
21 En zond zijn linkerhand uit en hij nam het zwaard vanaf zijn rechter dij en hij stootte haar in zijn buik.
22 En zelfs het heft van het lemmet ging binnen en het vet omsluit rondom het lemmet, want hij trok het zwaard niet uit zijn buik; en het ging er uit aan de achterzijde.
23 En gaat uit via de zuilengalerij en hij sloot de deuren van het bovenvertrek achter zich en hij vergrendelde ze.
24 En hij ging weg. En zijn dienaren kwamen en zij zien en aanschouw!, de deuren van het bovenvertrek zijn vergrendeld. En zij zeggen: "Ja, hij doet zijn voeten overschaduwen in de kamer van de koelte."
25 En zij wachtten totdat zij beschaamd stonden, en aanschouw!, is niemand die de deuren van het bovenvertrek open doet. En zij nemen de sleutel en zij doen open, en aanschouw!, hun heer is gevallen op de aarde, dood.
26 En ontsnapte terwijl zij nog treuzelden en hij passeerde de beeldsnijwerken, en hij ontsnapte in de richting van .
27 En het gebeurt bij zijn binnenkomst dat hij in de ramshoorn blaast in het gebergte van . En de zonen van dalen met hem af van het gebergte en hij was vóór hen.
28 En hij zei tot hen: "Volgt achter mij, want JAHWEH gaf jullie vijanden, , in jullie hand." En zij dalen af, achter hem, en zij veroveren de doorwaadbare plaatsen van de bij en zij stonden niemand toe over te steken.
29 En zij slaan neer in die tijd, ongeveer tienduizend mannen, allen flink, en allen mannen van dapperheid, en er ontsnapte geen man.
30 En wordt in die dag onderdanig onder de hand van . En het land is rustig, tachtig jaren.
31 En na hem kwam , zoon van , en hij slaat de Filistijnen neer, zeshonderd mannen, met een prikstok van de ossen en hij redt , ook hij.
Terug naar de indexpagina
Naar Richteren 4
|
|